Pages

Het immuunsysteem

Het immuunsysteem is het geheel van organen, cellen en stoffen die het lichaam verdedigen tegen alle micro-organismen (bacteriën, virussen, microscopische schimmels) die het zouden kunnen infecteren.

Immunologie is de biologische en medische wetenschap die zich specialiseert in het bestuderen van de afweermechanismen van het lichaam tegen ziektekiemen en van de ontregeling van deze mechanismen. Aan de basis ervan liggen verschillende vaststellingen: elk levend wezen herkent en verdraagt hetgeen hem eigen is, maar herkent en stoot hetgeen hem vreemd is af; de herkenning, het verdragen en het afstoten vloeien voort uit complexe mechanismen waarbij organen (thymus, beenmerg), cellen (lymfocyten, macrofagen) en moleculen (cytokinen, antilichamen) betrokken zijn.


Het immuunsysteem bestaat uit specifieke cellen, het beenmerg dat die cellen produceert, de organen waarin ze zich bevinden (thymus, lymfeklieren, milt, lymfeweefsel van het verteringskanaal en bloedkanaal) en ook uit de moleculen die door deze cellen worden geproduceerd. Het organisme kan elke vreemde stof, het zogenaamde antigeen, herkennen en aanvallen dankzij een mechanisme dat immuunrespons wordt genoemd. Wanneer een vreemde stof het lichaam binnendringt, komen de cellen van het immuunsysteem in actie en vernietigen het of vormen er een antilichaam tegen. Er zijn 2 fasen in dit proces:

  1. De natuurlijke aangeboren immuniteit die het doordringen van kiemen verhindert en hen aanvalt indien ze de uitwendige barrières van het lichaam doorbreken
  2. De adaptieve verworven immuniteit, die tussenbeide komt indien de natuurlijke aangeboren immuniteit niet werkt
Het aangeboren immuunsysteem:
De verdedigingslinie van het lichaam is de fysieke barrière die gevormd wordt door het oppervlak van de huid, de anti-bacteriële stoffen in het zweet en het taaie slijm dat wordt afgescheiden door de cellen in de wand van de lichaamsopeningen. Wanneer kiemen door deze barrière dringen, zet het organisme een complex mengsel van eiwitten (proteïnen) in, dat het complementsysteem wordt genoemd; en ook bloedcellen: de natural killers (natuurlijke doders) die de door het virus geïnfecteerde cellen hetkennen en doden door ze te bestoken met chemische stoffen; de ploynucleairen en macrofagen die de micro-organismen moeten vernietigen (men noemt dit fagocytaire cellen.


De immuniteitsreactie. Een lymfocyt (geel) valt een
door een virus geïnfecteerde cel (paars) aan en
doodt ze door er chemische stoffen tegen te gebruiken

De actieve cellen van de immuniteit:
Dit zijn verschillende cellen die behoren tot de familie van de witte bloedlichaampjes. Deze cellen zijn wat men noemt immuuncompetent.


B-lymfocyten:
produceren grote hoeveelheden antilichamen (antistoffen). Onder invloed van oplosbare moleculen (cytokines) die de communicatie tussen de cellen onderhouden, veranderen ze in zogeheten plasmacellen (plasmocyten)

T-Lymfocyten:
men onderscheidt verschillende types:
  • T4 lymfocuten (helpercellen): coördineren de verschillende cellen die een rol spelen bij de immuunrespons
  • T8 lymfocyten: bevat 2 typen cellen: de cytotoxische cellen (die selectief de geïnfecteerde cellen vernietigen) en de T-suppressor-cellen (die de immuunrespons onder controle houden)
Macrofagen: zij brengen de T-lymfocyten op de hoogte van de aanwezigheid van vreemde stoffen die moeten worden geëlimineerd en waarvoor de immuunrespons moet worden geactiveerd
  • Het adaptieve immuunsysteem: reageert op een welbepaalde manier op een lichaamsvreemde stof. Wanneer een vreemde stof het lichaam is binnengedrongen, worden de T-lymfocyten hiervan verwittigd. In eerste instantie neemt een cel, meestal een macrofaag, de vreemde stof in zich op, selecteer er bepaalde fragmenten uit en presenteert die dan op haar celmembraan. Daarna worden de T-helpercellen, die het antigeen herkennen, geactiveerd. Ze scheiden bepaalde moleculen af, de cytokines, die de aanmaak van de specifieke T-lymfocyten en B-lymfocyten van het antigeen stimuleren; bovendien laten de T-helpercellen hen weten welke specifieke immuunrespons er moet plaatsvinden: de productie van antilichamen (humorale immuunrespons) of de activering van cellen (cellulaire immuunrespons). Sommige lymfocyten vormen geheugencellen: indien in de toekomst een nieuwe infectie wordt veroorzaakt door hetzelfde antigeen zullen zij onmiddellijk de immuunrespons in werking stellen.
  • De humorale immuunrespons: hiervoor zijn de B-lymfocyten verantwoordelijk. Zij produceren grote hoeveelheden antilichamen (immunoglobulines) tegen de toxines of de micro-organismen. De antilichamen verspreiden zich via het bloed, de weefsels en de slijmen. Ze neutraliseren de toxines, beletten dat nieuwe micro-organismen een infectie veroorzaken en stimuleren de fagocytaire celeen die de besmettelijke stoffen zullen vangen en vernietigen
  • Cellulaire immuunrespons: hierbij komen ofwel T-lymfocyten (cytotoxische T-cellen) tussenbeide die de door het virus geïnfecteerde cellen vernietigen, ofwel macrofagen met een verhoogde capaciteit om micro-organismen te elimineren. Deze 2 celtypes zijn ontvankelijk voor de cytokines die door de T-helpercellen worden geproduceerd en die hen toelaten om deze reactieve eigenschappen te verwerven
Histocompatibiliteit:
In 1958 ontdekte Jean Dausset, een Franse arts, dat op de witte bloedlichaampjes en op alle cellen met een kern, antigenen voorkomen die sterk variëren van persoon tot persoon: dat zijn de antigenen van de histocompatibiliteit. De genen die het ontstaan van deze antigenen controleren, bevinden zich op chromosoom 6 en staan bekend onder de naam Major Histocompatibility Complex (MHC) of HLA-systeem (Human Leucocyte Antigens). Of een transplantatie slaagt of niet hangt grotendeels af van dit systeem: hoe meer de antigenen die door het HLA-systeem worden gevormd verschillen tussen donor en ontvanger, hoe sterker de afstotingsverschijnselen zullen zijn.


Zie ook:
Het immuunsysteem is het geheel van organen, cellen en stoffen die het lichaam verdedigen tegen alle micro-organismen (bacteriën, virussen, microscopische schimmels) die het zouden kunnen infecteren.

Immunologie is de biologische en medische wetenschap die zich specialiseert in het bestuderen van de afweermechanismen van het lichaam tegen ziektekiemen en van de ontregeling van deze mechanismen. Aan de basis ervan liggen verschillende vaststellingen: elk levend wezen herkent en verdraagt hetgeen hem eigen is, maar herkent en stoot hetgeen hem vreemd is af; de herkenning, het verdragen en het afstoten vloeien voort uit complexe mechanismen waarbij organen (thymus, beenmerg), cellen (lymfocyten, macrofagen) en moleculen (cytokinen, antilichamen) betrokken zijn.


Het immuunsysteem bestaat uit specifieke cellen, het beenmerg dat die cellen produceert, de organen waarin ze zich bevinden (thymus, lymfeklieren, milt, lymfeweefsel van het verteringskanaal en bloedkanaal) en ook uit de moleculen die door deze cellen worden geproduceerd. Het organisme kan elke vreemde stof, het zogenaamde antigeen, herkennen en aanvallen dankzij een mechanisme dat immuunrespons wordt genoemd. Wanneer een vreemde stof het lichaam binnendringt, komen de cellen van het immuunsysteem in actie en vernietigen het of vormen er een antilichaam tegen. Er zijn 2 fasen in dit proces:

  1. De natuurlijke aangeboren immuniteit die het doordringen van kiemen verhindert en hen aanvalt indien ze de uitwendige barrières van het lichaam doorbreken
  2. De adaptieve verworven immuniteit, die tussenbeide komt indien de natuurlijke aangeboren immuniteit niet werkt
Het aangeboren immuunsysteem:
De verdedigingslinie van het lichaam is de fysieke barrière die gevormd wordt door het oppervlak van de huid, de anti-bacteriële stoffen in het zweet en het taaie slijm dat wordt afgescheiden door de cellen in de wand van de lichaamsopeningen. Wanneer kiemen door deze barrière dringen, zet het organisme een complex mengsel van eiwitten (proteïnen) in, dat het complementsysteem wordt genoemd; en ook bloedcellen: de natural killers (natuurlijke doders) die de door het virus geïnfecteerde cellen hetkennen en doden door ze te bestoken met chemische stoffen; de ploynucleairen en macrofagen die de micro-organismen moeten vernietigen (men noemt dit fagocytaire cellen.


De immuniteitsreactie. Een lymfocyt (geel) valt een
door een virus geïnfecteerde cel (paars) aan en
doodt ze door er chemische stoffen tegen te gebruiken

De actieve cellen van de immuniteit:
Dit zijn verschillende cellen die behoren tot de familie van de witte bloedlichaampjes. Deze cellen zijn wat men noemt immuuncompetent.


B-lymfocyten:
produceren grote hoeveelheden antilichamen (antistoffen). Onder invloed van oplosbare moleculen (cytokines) die de communicatie tussen de cellen onderhouden, veranderen ze in zogeheten plasmacellen (plasmocyten)

T-Lymfocyten:
men onderscheidt verschillende types:
  • T4 lymfocuten (helpercellen): coördineren de verschillende cellen die een rol spelen bij de immuunrespons
  • T8 lymfocyten: bevat 2 typen cellen: de cytotoxische cellen (die selectief de geïnfecteerde cellen vernietigen) en de T-suppressor-cellen (die de immuunrespons onder controle houden)
Macrofagen: zij brengen de T-lymfocyten op de hoogte van de aanwezigheid van vreemde stoffen die moeten worden geëlimineerd en waarvoor de immuunrespons moet worden geactiveerd
  • Het adaptieve immuunsysteem: reageert op een welbepaalde manier op een lichaamsvreemde stof. Wanneer een vreemde stof het lichaam is binnengedrongen, worden de T-lymfocyten hiervan verwittigd. In eerste instantie neemt een cel, meestal een macrofaag, de vreemde stof in zich op, selecteer er bepaalde fragmenten uit en presenteert die dan op haar celmembraan. Daarna worden de T-helpercellen, die het antigeen herkennen, geactiveerd. Ze scheiden bepaalde moleculen af, de cytokines, die de aanmaak van de specifieke T-lymfocyten en B-lymfocyten van het antigeen stimuleren; bovendien laten de T-helpercellen hen weten welke specifieke immuunrespons er moet plaatsvinden: de productie van antilichamen (humorale immuunrespons) of de activering van cellen (cellulaire immuunrespons). Sommige lymfocyten vormen geheugencellen: indien in de toekomst een nieuwe infectie wordt veroorzaakt door hetzelfde antigeen zullen zij onmiddellijk de immuunrespons in werking stellen.
  • De humorale immuunrespons: hiervoor zijn de B-lymfocyten verantwoordelijk. Zij produceren grote hoeveelheden antilichamen (immunoglobulines) tegen de toxines of de micro-organismen. De antilichamen verspreiden zich via het bloed, de weefsels en de slijmen. Ze neutraliseren de toxines, beletten dat nieuwe micro-organismen een infectie veroorzaken en stimuleren de fagocytaire celeen die de besmettelijke stoffen zullen vangen en vernietigen
  • Cellulaire immuunrespons: hierbij komen ofwel T-lymfocyten (cytotoxische T-cellen) tussenbeide die de door het virus geïnfecteerde cellen vernietigen, ofwel macrofagen met een verhoogde capaciteit om micro-organismen te elimineren. Deze 2 celtypes zijn ontvankelijk voor de cytokines die door de T-helpercellen worden geproduceerd en die hen toelaten om deze reactieve eigenschappen te verwerven
Histocompatibiliteit:
In 1958 ontdekte Jean Dausset, een Franse arts, dat op de witte bloedlichaampjes en op alle cellen met een kern, antigenen voorkomen die sterk variëren van persoon tot persoon: dat zijn de antigenen van de histocompatibiliteit. De genen die het ontstaan van deze antigenen controleren, bevinden zich op chromosoom 6 en staan bekend onder de naam Major Histocompatibility Complex (MHC) of HLA-systeem (Human Leucocyte Antigens). Of een transplantatie slaagt of niet hangt grotendeels af van dit systeem: hoe meer de antigenen die door het HLA-systeem worden gevormd verschillen tussen donor en ontvanger, hoe sterker de afstotingsverschijnselen zullen zijn.


Zie ook:

No comments:

Post a Comment