Pages

Alumina

Homeopathie vind je op de volgende webshops
Drogisterij.netDrogist.nl
Alumina (pijpaarde) is een grondstof voor vuurvast aardewerk. De homeopathische grondstof Alumina wordt bereid uit aluminiumoxide volgens een specifiek procédé, en vervolgens met melksuiker verwreven t/m de potentie Alumina D6.

Persoonsbeeld:
Oude, koude, huiverige mensen met een slappe huid en verminderd reactievermogen. Ze zijn mager, inactief en willen voortdurend liggen.
    Opvallende symptomen:
    Verstopping met harde, droge ontlasting, zonder aandrang.
      Erger door:
      Warme kamer, praten, droog weer.
        Beter door:
        Om de dag.
          Toepassingen:
          Verstopping.
            Potentie en dosering:
            Alumina D6, 3x daags 1-2 tabletten.
              Homeopathie vind je op de volgende webshops
              Drogisterij.netDrogist.nl
              Alumina (pijpaarde) is een grondstof voor vuurvast aardewerk. De homeopathische grondstof Alumina wordt bereid uit aluminiumoxide volgens een specifiek procédé, en vervolgens met melksuiker verwreven t/m de potentie Alumina D6.

              Persoonsbeeld:
              Oude, koude, huiverige mensen met een slappe huid en verminderd reactievermogen. Ze zijn mager, inactief en willen voortdurend liggen.
                Opvallende symptomen:
                Verstopping met harde, droge ontlasting, zonder aandrang.
                  Erger door:
                  Warme kamer, praten, droog weer.
                    Beter door:
                    Om de dag.
                      Toepassingen:
                      Verstopping.
                        Potentie en dosering:
                        Alumina D6, 3x daags 1-2 tabletten.
                          reade more... Résuméabuiyad

                          Geel walstro (galium verum)

                          Kruidenpreparaten vind je op de volgende webshops
                          Drogisterij.netVitatheek

                          Echt walstro, lady's bedstraw
                          Toepassing bij klachten:
                          Inwendig gebruik:
                          Reinigt nieren, lever en milt van schimmels en bacteriën.
                            Gebruikte delen:
                            Het kruid.
                              Waarschuwingen:
                              Er zijn geen toxische bijwerkingen bij de aangegeven doses.
                              Kruidenpreparaten vind je op de volgende webshops
                              Drogisterij.netVitatheek

                              Echt walstro, lady's bedstraw
                              Toepassing bij klachten:
                              Inwendig gebruik:
                              Reinigt nieren, lever en milt van schimmels en bacteriën.
                                Gebruikte delen:
                                Het kruid.
                                  Waarschuwingen:
                                  Er zijn geen toxische bijwerkingen bij de aangegeven doses.
                                  reade more... Résuméabuiyad

                                  Bosaardbei (fragaria vesca)

                                  Kruidenpreparaten vind je op de volgende webshops
                                  Drogisterij.netVitatheek

                                  Toepassing bij gebruik:
                                  Inwendig gebruik:
                                  Diarree (bijvoorbeeld kinderdiarree)
                                  Ondersteunend bij drmslijmvliesontsteking

                                  Uitwendig gebruik:
                                  Milde ontstekingen van de mond- en keelholte
                                  Witverlies
                                  Huiduitslag

                                  Gebruikte delen:
                                  Wortel, blad en vrucht (vooral culinair)

                                  Waarschuwingen:
                                  Geen gevaar
                                  Na inname van de aardbeiwortel- en aarbeibladaftreksels kan de stoelgang rood verkleuren en de urine roze
                                  Kruidenpreparaten vind je op de volgende webshops
                                  Drogisterij.netVitatheek

                                  Toepassing bij gebruik:
                                  Inwendig gebruik:
                                  Diarree (bijvoorbeeld kinderdiarree)
                                  Ondersteunend bij drmslijmvliesontsteking

                                  Uitwendig gebruik:
                                  Milde ontstekingen van de mond- en keelholte
                                  Witverlies
                                  Huiduitslag

                                  Gebruikte delen:
                                  Wortel, blad en vrucht (vooral culinair)

                                  Waarschuwingen:
                                  Geen gevaar
                                  Na inname van de aardbeiwortel- en aarbeibladaftreksels kan de stoelgang rood verkleuren en de urine roze
                                  reade more... Résuméabuiyad

                                  Daslook (allium ursinum)

                                  Kruidenpreparaten vind je op de volgende webshops
                                  Drogisterij.netVitatheek
                                  Boslook, wilde look, wilde knoflook, berelook, hondsknoflook, borslook, bear's garlic
                                  Toepassing bij klachten:
                                  Inwendig gebruik:
                                  Chronische darminfecties, verstoorde darmflora, overgroei met candida, chronische gistingsdyspepsie, opgeblazenheid, winderigheid, moeilijke/zwakke en trage spijsvertering, weinig eetlust, wormen.
                                  Aderverkalking van kransslagaders en perifere slagaders, verhoogde stolbaarheid van het bloed, verhoogd cholesterolgehalte, bloedsomloopstoornissen, hoge bloeddruk.
                                    Gebruikte delen:
                                    De bovengrondse plant, tijdens de bloei, vers te verwerken.
                                      Waarschuwingen:
                                      Niet geven bij acute of chronische ontstekingen van het maagslijmvlies (omdat de harde, zwavelhoudende bestanddelen de irritatie kunnen vergroten).
                                      Vanwege het bloedverdunnende effect: niet gebruiken de laatste 14 dagen (zeker de laatste 36 uur) voor een chirurgische of tandheelkundige ingreep; niet geven aan personen met een actieve bloeding (bijvoorbeeld: een bloedende maagzweer).
                                        Kruidenpreparaten vind je op de volgende webshops
                                        Drogisterij.netVitatheek
                                        Boslook, wilde look, wilde knoflook, berelook, hondsknoflook, borslook, bear's garlic
                                        Toepassing bij klachten:
                                        Inwendig gebruik:
                                        Chronische darminfecties, verstoorde darmflora, overgroei met candida, chronische gistingsdyspepsie, opgeblazenheid, winderigheid, moeilijke/zwakke en trage spijsvertering, weinig eetlust, wormen.
                                        Aderverkalking van kransslagaders en perifere slagaders, verhoogde stolbaarheid van het bloed, verhoogd cholesterolgehalte, bloedsomloopstoornissen, hoge bloeddruk.
                                          Gebruikte delen:
                                          De bovengrondse plant, tijdens de bloei, vers te verwerken.
                                            Waarschuwingen:
                                            Niet geven bij acute of chronische ontstekingen van het maagslijmvlies (omdat de harde, zwavelhoudende bestanddelen de irritatie kunnen vergroten).
                                            Vanwege het bloedverdunnende effect: niet gebruiken de laatste 14 dagen (zeker de laatste 36 uur) voor een chirurgische of tandheelkundige ingreep; niet geven aan personen met een actieve bloeding (bijvoorbeeld: een bloedende maagzweer).
                                              reade more... Résuméabuiyad

                                              De ademhaling


                                              Bij de ademhaling vindt een gasuitwisseling plaats waarbij zuurstof uit de lucht wordt opgenomen in het bloed en koolzuurgas wordt afgegeven aan de lucht.

                                              Ademhaling is onmisbaar voor het leven: via de ademhaling komt enerzijds zuurstofrijke lucht (21% zuurstof) in de longen en wordt anderzijds koolzuurgas (afvalproduct van de celactiviteit) afgevoerd. Het ritme van de ademhaling verschilt naargelang de persoon in rust of beweging is. De ademhaling bestaat uit het binnenkomen van de lucht in de longen, de overdracht van de zuurstof uit de lucht aan het bloed, de zuurstofbevoorrading van de cellen en ten slot het vervoer van koolzuurgas naar de longen waar het wordt verwijderd.

                                              Het ademhalingsstelsel:
                                              De bouw: het ademhalingssysteem wordt gevormd door de luchtwegen (neusholte, mond, keelholte, strottenhoofd, longpijptakken (bronchiën)) en de longen. Ook de borstkas, met de ribbenkast en de spieren hoort hierbij. De longademhaling staat onder controle van de ademhalingscentra die zich in de hersenen bevinden: er is geen enkele bewuste inspannning nodig om adem te halen. Het ritme en de diepte van de ademhaling kunnen daarentegen wel bewust worden gewijzigd.
                                              De functies: het ademhalingsstelsel is het geheel van mechanische processen die zorgen voor ventilatie, het bewegen van de lucht in de luchtwegen en voor de omvorming van met koolzuurgas beladen aderlijk bloed tot zuurstofrijk slagaderlijk bloed.





                                              Ventilatie:
                                              Om de lucht in de borstkas te laten circuleren, zijn 2 fasen nodig, inademen en uitademen:
                                              Inademing: zuurstofrijke lucht uit de atmosfeer dringt de longen binnen dankzij de samentrekking van ademhalingsspieren waarvan de belangrijkste, het middenrif, borstholte en buikholte van elkaar scheidt. Door de samentrekking van het middenrif ontstaat een luchtstroom naar het binnenste van de borstkas toe. Dankzij de ademhalingsspieren kan de onbuigzame borstkas in volume vermeerderen waardoor lucht in de longen kan stromen. Indien de luchttoevoer in de bronchiën wordt belemmerd door een obstakel of bij een hevige inspanning, zullen andere spieren samentrekken waardoor de borstkas daalt
                                              Uitademing: tijdens deze fase wordt de lucht uit de longen geperst. Bij de uitademing worden geen spieren samengetrokken (het is een zogenaamd passief fenomeen): na de inademing daalt (verkleint) de borstkas onder invloed van de zwaartekracht en de longen nemen opnieuw hun plaats in dankzij hun natuurlijke elasticiteit. Een geforceerde uitademing is daarentegen een actief fenomeen: hierbij zijn ook de tussenribspieren en de buikspieren actief. Bij een persoon in rust, duurt de uitademing steeds langer dan de inademing

                                              De gasuitwisseling:
                                              De zuurstof van de ingeademde lucht dringt de longblaasjes binnen; er vindt dan uitwisseling plaats tussen lucht en bloed. Dit proces, hematose of arterialisatie, bestaat uit het transport via het bloed van het koolzuurgas tot aan een fijn en uitgestrekt membraan van de longen, de bloedbarrière en luchtbarrière. Bij een volwassene is dit ongeveer 80 m² groot. Hierdoor verspreidt het gas zich. Via deze barrière stroomt zuurstof van de longblaasjes naar het bloed terwijl het koolzuurgas van het bloed naar de longblaasjes stroomt en via de uitgeademde lucht wordt verwijderd. Zodra het bloed terug is verrijkt met zuurstof en bevrijd van het koolzuurgas, vertrekt het opnieuw naar het hart en daarna, via de aorta, naar de verschillende organen. Een daling van het zuurstofgehalte in het bloed veroorzaakt een slechte zuurstofbevoorrading van de organen (hypoxie) en dit heeft ernstige gevolgen indien hierdoor de werking van de nieren, het hart en de hersnenen wordt verstoord.


                                              Kleur van het bloed:
                                              De hemoglobine die de zuurstof in het bloed vervoert, is helder rood wanneer ze zuurstofrijk is en blauw wanneer ze haar zuurstof heeft afgegeven: het bloed van de slagaders en de longaders (de grote bloedsomloop die de organen voorziet van zuurstofrijk bloed) is rood, terwijl het bloed dat door de aders en de longslagader stroomt (kleine bloedsomloop waardoor het bloed zich opnieuw kan bevoorraden met zuurstof via contact met de longblaasjes) blauw is.

                                              Bij de ademhaling vindt een gasuitwisseling plaats waarbij zuurstof uit de lucht wordt opgenomen in het bloed en koolzuurgas wordt afgegeven aan de lucht.

                                              Ademhaling is onmisbaar voor het leven: via de ademhaling komt enerzijds zuurstofrijke lucht (21% zuurstof) in de longen en wordt anderzijds koolzuurgas (afvalproduct van de celactiviteit) afgevoerd. Het ritme van de ademhaling verschilt naargelang de persoon in rust of beweging is. De ademhaling bestaat uit het binnenkomen van de lucht in de longen, de overdracht van de zuurstof uit de lucht aan het bloed, de zuurstofbevoorrading van de cellen en ten slot het vervoer van koolzuurgas naar de longen waar het wordt verwijderd.

                                              Het ademhalingsstelsel:
                                              De bouw: het ademhalingssysteem wordt gevormd door de luchtwegen (neusholte, mond, keelholte, strottenhoofd, longpijptakken (bronchiën)) en de longen. Ook de borstkas, met de ribbenkast en de spieren hoort hierbij. De longademhaling staat onder controle van de ademhalingscentra die zich in de hersenen bevinden: er is geen enkele bewuste inspannning nodig om adem te halen. Het ritme en de diepte van de ademhaling kunnen daarentegen wel bewust worden gewijzigd.
                                              De functies: het ademhalingsstelsel is het geheel van mechanische processen die zorgen voor ventilatie, het bewegen van de lucht in de luchtwegen en voor de omvorming van met koolzuurgas beladen aderlijk bloed tot zuurstofrijk slagaderlijk bloed.





                                              Ventilatie:
                                              Om de lucht in de borstkas te laten circuleren, zijn 2 fasen nodig, inademen en uitademen:
                                              Inademing: zuurstofrijke lucht uit de atmosfeer dringt de longen binnen dankzij de samentrekking van ademhalingsspieren waarvan de belangrijkste, het middenrif, borstholte en buikholte van elkaar scheidt. Door de samentrekking van het middenrif ontstaat een luchtstroom naar het binnenste van de borstkas toe. Dankzij de ademhalingsspieren kan de onbuigzame borstkas in volume vermeerderen waardoor lucht in de longen kan stromen. Indien de luchttoevoer in de bronchiën wordt belemmerd door een obstakel of bij een hevige inspanning, zullen andere spieren samentrekken waardoor de borstkas daalt
                                              Uitademing: tijdens deze fase wordt de lucht uit de longen geperst. Bij de uitademing worden geen spieren samengetrokken (het is een zogenaamd passief fenomeen): na de inademing daalt (verkleint) de borstkas onder invloed van de zwaartekracht en de longen nemen opnieuw hun plaats in dankzij hun natuurlijke elasticiteit. Een geforceerde uitademing is daarentegen een actief fenomeen: hierbij zijn ook de tussenribspieren en de buikspieren actief. Bij een persoon in rust, duurt de uitademing steeds langer dan de inademing

                                              De gasuitwisseling:
                                              De zuurstof van de ingeademde lucht dringt de longblaasjes binnen; er vindt dan uitwisseling plaats tussen lucht en bloed. Dit proces, hematose of arterialisatie, bestaat uit het transport via het bloed van het koolzuurgas tot aan een fijn en uitgestrekt membraan van de longen, de bloedbarrière en luchtbarrière. Bij een volwassene is dit ongeveer 80 m² groot. Hierdoor verspreidt het gas zich. Via deze barrière stroomt zuurstof van de longblaasjes naar het bloed terwijl het koolzuurgas van het bloed naar de longblaasjes stroomt en via de uitgeademde lucht wordt verwijderd. Zodra het bloed terug is verrijkt met zuurstof en bevrijd van het koolzuurgas, vertrekt het opnieuw naar het hart en daarna, via de aorta, naar de verschillende organen. Een daling van het zuurstofgehalte in het bloed veroorzaakt een slechte zuurstofbevoorrading van de organen (hypoxie) en dit heeft ernstige gevolgen indien hierdoor de werking van de nieren, het hart en de hersnenen wordt verstoord.


                                              Kleur van het bloed:
                                              De hemoglobine die de zuurstof in het bloed vervoert, is helder rood wanneer ze zuurstofrijk is en blauw wanneer ze haar zuurstof heeft afgegeven: het bloed van de slagaders en de longaders (de grote bloedsomloop die de organen voorziet van zuurstofrijk bloed) is rood, terwijl het bloed dat door de aders en de longslagader stroomt (kleine bloedsomloop waardoor het bloed zich opnieuw kan bevoorraden met zuurstof via contact met de longblaasjes) blauw is.
                                              reade more... Résuméabuiyad

                                              De longen

                                              De longen bestaan uit een grote hoeveelheid met lucht gevulde zakjes, de longblaasjes of alveolen. Zij voorzien gans het lichaam van zuurstof en verwijderen het koolzuurgas uit het bloed.

                                              De longen zijn de voornaamste organen van het ademhalingsstelsel. De wand van de longblaasjes is doortrokken van de allerkleinste bloedvaten, de capillairen. Hier vindt de gasuitwisseling plaats (opname van zuurstof in het bloed en verwijdering van koolzuurgas) die nodig is voor de zuurstofbevoorrading van de lichaamsweefsels en voor het verwijderen van afvalstoffen uit de cellen.



                                              De 2 longen bevinden zich in de borstkas en worden van elkaar gescheiden door een midden in de borstholte gelegen ruimte, het mediastinum. Het zijn net met lucht gevulde sponsen. De onderkant van de longen ligt op het middenrif. Elke long wordt omgeven door een fijn membraan, het pleura of borstvlies. De longen zelf zijn niet in staat om ademhalingsbewegingen te maken. Het zijn de spieren van de borstkas en vooral het middenrif, die het inademen en uitademen mogelijk maken. Elke long bestaat uit verscheidene tegen elkaar geplaatste kwabben: 3 voor de rechterlong, 2 voor de linkerlong. Deze kwabben worden van elkaar gescheiden door spleten, 2 rechts en 1 links. Binnen in de longen bevinden zich cylindrische kanaaltjes die uit de luchtpijp ontspringen, de bronchi. Ze bestaan gedeeltelijk uit kraakbeen waardoor ze open kunnen blijven. De 2 hoofdbronchi (1 per long) splitsen zich op in kleinere bronchi (kwabbronchi), daarna in vertakkingen die steeds kleiner worden en ten slotte in bronchiolen. Op de uiteinden van de bronchiolen bevinden zich talrijke microscopische
                                              Longblaasjes (alveolen)

                                              zakjes, de alveolen, die de essentie vormen van het longweefsel. De alveolen zijn per 5 of 6 gegroepeerd, elke groep (die een acinus pulmonis vormt) wordt bediend door een microbronchiolus. De binnenkant van de alveolen is volledig bekleed met een zeer fijne laag die bestaat uit een stof die men het surfactant noemt. Het surfactant wordt afgescheiden door bepaalde alveolaircellen, de pneumocyten 2. Het speelt een erg belangrijke eol: het belet de alveolen om in elkaar te klappen zodra de lucht eruit ontsnapt; bovendien bevordert het de gasuitwisseling en zou het ook een rol spelen bij het voorkomen van longinfecties.

                                              Ademhaling:
                                              Men onderscheidt 2 soorten ademhaling:

                                              1. Uitwendige ademhaling: is de uitwisseling van zuurstof en koolzuurgas in de longen
                                              2. Inwendige ademhaling: vindt plaats in de lichaamsweefsels: tijdens complexe chemische reacties, waarbij glucose een rol speelt, verbruiken cellen zuurstof als energiebron; deze reacties produceren koolzuurgas dat door het bloed tot in de longen zal worden gevoerd om te worden verwijderd
                                              Ingeademde lucht komt binnen via de neusholte, de keelholte en het strottenhoofd, dringt tot in de luchtpijp door de stemspleet (een opening die tussen de stembanden ligt) en bereikt uiteindelijk de bronchi, de bronchiolen en de alveolen. Via de zeer fijne wand van de alveolen vindt de overdracht van zuurstof naar het bloed (hematose) plaats. Het donkerrode aderlijk bloed wordt omgevormd in helderrood slagaderlijk bloed. De alveolen staan koolzuurgas af dat de omgekeerde weg volgt en via de uitademing wordt verwijderd. Het membraam waardoor de gasuitwisseling plaatsvindt (of de bloedbarrière/luchtbarrière), is zeer uitgestrekt: bij een volwassene bedraagt dit ongeveer 80 m². Daarom is één enkele long voldoende voor de gasuitwisseling: een persoon bij wie een long werd verwijderd, kan toch normaal ademen.


                                              Het mediastinum:
                                              Het mediastinum bevindt zich in het midden van de borstkas. Het ligt tussen de 2 longen, de ruggengraat (ter hoogte van de rugwervels), achteraan en het borstbeen, vooraan. Het mediastinum bevat het hart en de grote bloedvaten (aorta, longader, holle ader), de luchtpijp en de grootste bronchi, het grootste deel van de slokdarm, de zenuwen, de bloedvaten en de lymfklieren. Er kunnen ontstekingen en tumoren optreden




                                              Het middenrif:
                                              • Dit is de belangrijkste spier van de ademhaling. De longbasis rust op het middenrif dat de onderkant van de borstkas afsluit waardoor die gescheiden wordt van de ingewanden in de buik. Het middenrif heeft de vorm van een dubbele koepel en bestaat uit spierbundels die vastzitten op de binnenkant van het laatste paar ribben. Wanneer het middenrif samentrekt, beweegt het naar beneden en wordt het platter waardoor het volume in de borstkas vergroot en de longen met lucht gevuld worden: dit is de inademing. Wanneer het middenrif zicht daarentegen ontspant, wordt het omhoog geduwd in de borstkas waardoor de lucht uit de longen ontsnapt, dat is de uitademing
                                              Longziekten:
                                              Het basis onderzoek bestaat uit een klinisch onderzoek; dit houdt een onderzoek van de borstkas in, bekloppen (de deskundige klopt met een vinger op verschillende plaatsen op de borstkas om de resonantie te onderzoeken) en auscultatie door middel van een stethoscoop. Een veel gevraagd bijkomend onderzoek in de pneumologie is een röntgenonderzoek van de borstkas dat vaak wordt aangevuld door een CT-scan van de borstkas.
                                              De voornaamste longziekten (pneumopathies):
                                              • Longontsteking
                                              • Longtuberculose
                                              • Longembolie
                                              • Pneumoconiosus (stoflong)
                                              • Fibroom
                                              • Alveolitis
                                              • Cysten (goedaardige)
                                              • Bronchopulmonaire kankers (kwaadaardig)
                                              De longen bestaan uit een grote hoeveelheid met lucht gevulde zakjes, de longblaasjes of alveolen. Zij voorzien gans het lichaam van zuurstof en verwijderen het koolzuurgas uit het bloed.

                                              De longen zijn de voornaamste organen van het ademhalingsstelsel. De wand van de longblaasjes is doortrokken van de allerkleinste bloedvaten, de capillairen. Hier vindt de gasuitwisseling plaats (opname van zuurstof in het bloed en verwijdering van koolzuurgas) die nodig is voor de zuurstofbevoorrading van de lichaamsweefsels en voor het verwijderen van afvalstoffen uit de cellen.



                                              De 2 longen bevinden zich in de borstkas en worden van elkaar gescheiden door een midden in de borstholte gelegen ruimte, het mediastinum. Het zijn net met lucht gevulde sponsen. De onderkant van de longen ligt op het middenrif. Elke long wordt omgeven door een fijn membraan, het pleura of borstvlies. De longen zelf zijn niet in staat om ademhalingsbewegingen te maken. Het zijn de spieren van de borstkas en vooral het middenrif, die het inademen en uitademen mogelijk maken. Elke long bestaat uit verscheidene tegen elkaar geplaatste kwabben: 3 voor de rechterlong, 2 voor de linkerlong. Deze kwabben worden van elkaar gescheiden door spleten, 2 rechts en 1 links. Binnen in de longen bevinden zich cylindrische kanaaltjes die uit de luchtpijp ontspringen, de bronchi. Ze bestaan gedeeltelijk uit kraakbeen waardoor ze open kunnen blijven. De 2 hoofdbronchi (1 per long) splitsen zich op in kleinere bronchi (kwabbronchi), daarna in vertakkingen die steeds kleiner worden en ten slotte in bronchiolen. Op de uiteinden van de bronchiolen bevinden zich talrijke microscopische
                                              Longblaasjes (alveolen)

                                              zakjes, de alveolen, die de essentie vormen van het longweefsel. De alveolen zijn per 5 of 6 gegroepeerd, elke groep (die een acinus pulmonis vormt) wordt bediend door een microbronchiolus. De binnenkant van de alveolen is volledig bekleed met een zeer fijne laag die bestaat uit een stof die men het surfactant noemt. Het surfactant wordt afgescheiden door bepaalde alveolaircellen, de pneumocyten 2. Het speelt een erg belangrijke eol: het belet de alveolen om in elkaar te klappen zodra de lucht eruit ontsnapt; bovendien bevordert het de gasuitwisseling en zou het ook een rol spelen bij het voorkomen van longinfecties.

                                              Ademhaling:
                                              Men onderscheidt 2 soorten ademhaling:

                                              1. Uitwendige ademhaling: is de uitwisseling van zuurstof en koolzuurgas in de longen
                                              2. Inwendige ademhaling: vindt plaats in de lichaamsweefsels: tijdens complexe chemische reacties, waarbij glucose een rol speelt, verbruiken cellen zuurstof als energiebron; deze reacties produceren koolzuurgas dat door het bloed tot in de longen zal worden gevoerd om te worden verwijderd
                                              Ingeademde lucht komt binnen via de neusholte, de keelholte en het strottenhoofd, dringt tot in de luchtpijp door de stemspleet (een opening die tussen de stembanden ligt) en bereikt uiteindelijk de bronchi, de bronchiolen en de alveolen. Via de zeer fijne wand van de alveolen vindt de overdracht van zuurstof naar het bloed (hematose) plaats. Het donkerrode aderlijk bloed wordt omgevormd in helderrood slagaderlijk bloed. De alveolen staan koolzuurgas af dat de omgekeerde weg volgt en via de uitademing wordt verwijderd. Het membraam waardoor de gasuitwisseling plaatsvindt (of de bloedbarrière/luchtbarrière), is zeer uitgestrekt: bij een volwassene bedraagt dit ongeveer 80 m². Daarom is één enkele long voldoende voor de gasuitwisseling: een persoon bij wie een long werd verwijderd, kan toch normaal ademen.


                                              Het mediastinum:
                                              Het mediastinum bevindt zich in het midden van de borstkas. Het ligt tussen de 2 longen, de ruggengraat (ter hoogte van de rugwervels), achteraan en het borstbeen, vooraan. Het mediastinum bevat het hart en de grote bloedvaten (aorta, longader, holle ader), de luchtpijp en de grootste bronchi, het grootste deel van de slokdarm, de zenuwen, de bloedvaten en de lymfklieren. Er kunnen ontstekingen en tumoren optreden




                                              Het middenrif:
                                              • Dit is de belangrijkste spier van de ademhaling. De longbasis rust op het middenrif dat de onderkant van de borstkas afsluit waardoor die gescheiden wordt van de ingewanden in de buik. Het middenrif heeft de vorm van een dubbele koepel en bestaat uit spierbundels die vastzitten op de binnenkant van het laatste paar ribben. Wanneer het middenrif samentrekt, beweegt het naar beneden en wordt het platter waardoor het volume in de borstkas vergroot en de longen met lucht gevuld worden: dit is de inademing. Wanneer het middenrif zicht daarentegen ontspant, wordt het omhoog geduwd in de borstkas waardoor de lucht uit de longen ontsnapt, dat is de uitademing
                                              Longziekten:
                                              Het basis onderzoek bestaat uit een klinisch onderzoek; dit houdt een onderzoek van de borstkas in, bekloppen (de deskundige klopt met een vinger op verschillende plaatsen op de borstkas om de resonantie te onderzoeken) en auscultatie door middel van een stethoscoop. Een veel gevraagd bijkomend onderzoek in de pneumologie is een röntgenonderzoek van de borstkas dat vaak wordt aangevuld door een CT-scan van de borstkas.
                                              De voornaamste longziekten (pneumopathies):
                                              • Longontsteking
                                              • Longtuberculose
                                              • Longembolie
                                              • Pneumoconiosus (stoflong)
                                              • Fibroom
                                              • Alveolitis
                                              • Cysten (goedaardige)
                                              • Bronchopulmonaire kankers (kwaadaardig)
                                              reade more... Résuméabuiyad

                                              Keel, neus en oren

                                              Keel, neus en oren zorgen ervoor dat wij kunnen ademhalen, ruiken en horen. Maar ze spelen ook een belangrijke rol bij de spraak, de spijsvertering en het evenwicht.

                                              In de geneeskunde worden oren, neus en de organen die zich binnen in de keel (keelholte en strottenhoofd) bevinden, door eenzelfde deskundige (specialist) behandeld: keel- , neus- , oorarts (KNO arts). Deze medische specialisatie houdt zich bezig met de studie van de oren, neus en keel en de behandeling van de ziektes van het gebied tussen de schedelbasis en de onderkant van de nek.

                                              De KNO-deskundige behandelt aandoeningen zoals:
                                              • Duizeligheid
                                              • Doofheid
                                              • Infecties
                                              • Keelamandelen
                                              • Neusamandelen
                                              • Oorspeekselklieren
                                              • Oorsuizen
                                              • Schildklier
                                              • Stembanden
                                              • Tumoren
                                              Dit is een greep van aandoeningen en bepaalde ingrepen tot het domein van de plastische chirurgie wat een KNO-arts zoal doet.

                                              De keel:
                                              • Dit is de binnenkant van de nek. Ze wordt gevormd door de keelholte en het strottenhoofd; dit is het kruispunt tussen de luchtwegen en de spijsverteringskanalen:
                                              De keelholte:

                                              De keelholte begint bij de choanen (verbinding met de neusholtes) en loopt door tot achter in de keel en tot aan de slokdarm. De spieren die de keelholte vormen, zorgen ervoor dat ze zich kan vernauwen (samentrekkende spier) en opheffen (elevatorspier): tijdens het slikken duwt de keelholte het voedsel en de vloeistoffen van de mond in de spijsverteringskanalen. Aan de voorkant komt de keelholte uit op het strottenhoofd en achteraan op de slokdarm

                                              Het strottenhoofd:

                                              1. Kraakbeenrand
                                              2. Stembanden

                                              3. Schildkraakbeen

                                              4. Bindweefselband

                                              5. Ringkraakbeen

                                              6. Locatie

                                              7. Luchtpijp


                                              Het strottenhoofd is een soort holle en stijve cilinder die uit 11 kraakbeenringen bestaat waarvan de omvangrijkste, het schildkraakbeen, bestaat uit door 2 symmetrische schijven die een uitsteeksel vormen (de adamsappel). De stembanden maken deel uit van het strottenhoofd; ze worden gevormd door 2 spierbanden die met slijmvlies bedekt zijn. Ze komen vooraan samen en achteraan zijn ze gehecht aan het stelkraakbeen (arytenoïde). In het strottenhoofd wordt de stem gevormd: wanneer we geluid voortbrengen, zal de uitgeademde lucht de stembanden doen trillen; de klankholtes van neus en keel en ook de tong zorgen voor de modulatie (stembuiging) van de klanken.


                                              De neus en sinussen:
                                              De neus: is het begin van de ademhalingswegen. De neus bestaat uit 2 holtes die bekleed zijn met slijmvliezen, de neusholtes. Naar buiten toe monden ze uit in de neusgaten. Inwendig staan ze in verbinding met het bovenste deel van de keel via 2 openingen, de choanen. De neus maakt deel uit van het ademhalingsstelsel. De ingeademde lucht komt binnen via de neusholtes, wordt daar bevochtigd en gefilterd dankzij het slijm en de trilhaartjes die onzuiverheden tegenhouden. De neus is ook het reukorgaan: de bovenste wand van de neusholtes is bekleed met een slijmvlies waarin zich de reukcellen bevinden.
                                              De sinussen: zijn met lucht gevulde holtes die in het schedelbeen ingebed liggen en die uitmonden in de neusholtes. Ze liggen symmetrisch aan beide kanten van het gelaat en zijn bekleed met een slijmvlies dat lijkt op dat van de neusholtes.





                                              De oren:

                                              De bouw: het oor bestaat uit 3 delen:
                                              1. Het uitwendige oor: dit wordt gevormd door de oorschelp en de uitwendige gehoorgang
                                              2. Het middenoor: dit is een holte (de trommelholte) gescheiden van de uitwendige gehoorgang door het trommelvlies en van het binnenoor door 2 membranen. Bovendien bevat het kleine beentjes, de gehoorbeentjes (hamer, aambeeld en stijgbeugel). Het middenoor staat in verbinding met de keelholte door een kanaal (buis van Eustachius), die een belangrijke rol speelt bij het evenwicht. Ten slotte bevat het middenoor ook de kleine uithollingen gevormd in het been achter het oor (mastoïd).
                                              3. Binnenoor: bestaat uit een geheel van kanaaltjes die 2 delen vormen: het slakkenhuis en het labyrint of de doolhof
                                              De functies: zijn het gehoor en het evenwicht.
                                              1. Het gehoor: de geluiden opgevangen door de oorschelp en de uitwendige gehoorgang doen de trommelvlies trillen. Deze trillingen worden via de gehoorbeentjes overgebracht van het middenoor naar het binnenoor waar ze in zenuwimpulsen worden omgezet en doorgestuurd naar de hersenen.
                                              2. Het evenwicht: de structuren in het oor die deel uitmaken van het evenwichtszintuig bevinden zich in het achterste deel van de doolhof: hier bevinden we zich de voorhof en de halfcirkelvormige kanalen. Deze structuren geven informatie door over de positie van het hoofd in de ruimte en over veranderingen. Deze informatie wordt doorgegeven aan het centrale zenuwstelsel via de voorhofzenuw en daarna samengevoegd met andere informatie (visuele) in een complex systeem dat mee de ruimtelijke waarneming van het lichaam bepaalt.


                                              De tong:
                                              De tong wordt gevormd door spieren die omgeven zijn door een fijn slijmvlies en bestaat uit 2 delen: de tongwortel die achteraan in de mond begint en het beweeglijke deel dat in de mond ligt. De tong is het smaakorgaan: wij nemen smaken waar dankzij de smaakpapillen. Ze heeft ook een taak bij het slikken: ze duwt het voedsel naar achter in de mond. Ze speelt ook een essentiële rol bij het produceren van klanken.

                                              De speekselklieren:
                                              Ze bestaan uit talrijke cellen die het speeksel produceren dat in de mond uitkomt; ze zetten de spijsvertering in gang. Er zijn 3 soorten speekselklieren:
                                              1. Twee oorspeekselklieren: die het grootste zijn en die vlak voor en onder de oren liggen
                                              2. Twee onderkaakspeekselklieren
                                              3. Twee ondertongspeekselklieren: in het onderste deel van de mond, evenals talrijke klieren in het mondslijmvlies
                                              Keel, neus en oren zorgen ervoor dat wij kunnen ademhalen, ruiken en horen. Maar ze spelen ook een belangrijke rol bij de spraak, de spijsvertering en het evenwicht.

                                              In de geneeskunde worden oren, neus en de organen die zich binnen in de keel (keelholte en strottenhoofd) bevinden, door eenzelfde deskundige (specialist) behandeld: keel- , neus- , oorarts (KNO arts). Deze medische specialisatie houdt zich bezig met de studie van de oren, neus en keel en de behandeling van de ziektes van het gebied tussen de schedelbasis en de onderkant van de nek.

                                              De KNO-deskundige behandelt aandoeningen zoals:
                                              • Duizeligheid
                                              • Doofheid
                                              • Infecties
                                              • Keelamandelen
                                              • Neusamandelen
                                              • Oorspeekselklieren
                                              • Oorsuizen
                                              • Schildklier
                                              • Stembanden
                                              • Tumoren
                                              Dit is een greep van aandoeningen en bepaalde ingrepen tot het domein van de plastische chirurgie wat een KNO-arts zoal doet.

                                              De keel:
                                              • Dit is de binnenkant van de nek. Ze wordt gevormd door de keelholte en het strottenhoofd; dit is het kruispunt tussen de luchtwegen en de spijsverteringskanalen:
                                              De keelholte:

                                              De keelholte begint bij de choanen (verbinding met de neusholtes) en loopt door tot achter in de keel en tot aan de slokdarm. De spieren die de keelholte vormen, zorgen ervoor dat ze zich kan vernauwen (samentrekkende spier) en opheffen (elevatorspier): tijdens het slikken duwt de keelholte het voedsel en de vloeistoffen van de mond in de spijsverteringskanalen. Aan de voorkant komt de keelholte uit op het strottenhoofd en achteraan op de slokdarm

                                              Het strottenhoofd:

                                              1. Kraakbeenrand
                                              2. Stembanden

                                              3. Schildkraakbeen

                                              4. Bindweefselband

                                              5. Ringkraakbeen

                                              6. Locatie

                                              7. Luchtpijp


                                              Het strottenhoofd is een soort holle en stijve cilinder die uit 11 kraakbeenringen bestaat waarvan de omvangrijkste, het schildkraakbeen, bestaat uit door 2 symmetrische schijven die een uitsteeksel vormen (de adamsappel). De stembanden maken deel uit van het strottenhoofd; ze worden gevormd door 2 spierbanden die met slijmvlies bedekt zijn. Ze komen vooraan samen en achteraan zijn ze gehecht aan het stelkraakbeen (arytenoïde). In het strottenhoofd wordt de stem gevormd: wanneer we geluid voortbrengen, zal de uitgeademde lucht de stembanden doen trillen; de klankholtes van neus en keel en ook de tong zorgen voor de modulatie (stembuiging) van de klanken.


                                              De neus en sinussen:
                                              De neus: is het begin van de ademhalingswegen. De neus bestaat uit 2 holtes die bekleed zijn met slijmvliezen, de neusholtes. Naar buiten toe monden ze uit in de neusgaten. Inwendig staan ze in verbinding met het bovenste deel van de keel via 2 openingen, de choanen. De neus maakt deel uit van het ademhalingsstelsel. De ingeademde lucht komt binnen via de neusholtes, wordt daar bevochtigd en gefilterd dankzij het slijm en de trilhaartjes die onzuiverheden tegenhouden. De neus is ook het reukorgaan: de bovenste wand van de neusholtes is bekleed met een slijmvlies waarin zich de reukcellen bevinden.
                                              De sinussen: zijn met lucht gevulde holtes die in het schedelbeen ingebed liggen en die uitmonden in de neusholtes. Ze liggen symmetrisch aan beide kanten van het gelaat en zijn bekleed met een slijmvlies dat lijkt op dat van de neusholtes.





                                              De oren:

                                              De bouw: het oor bestaat uit 3 delen:
                                              1. Het uitwendige oor: dit wordt gevormd door de oorschelp en de uitwendige gehoorgang
                                              2. Het middenoor: dit is een holte (de trommelholte) gescheiden van de uitwendige gehoorgang door het trommelvlies en van het binnenoor door 2 membranen. Bovendien bevat het kleine beentjes, de gehoorbeentjes (hamer, aambeeld en stijgbeugel). Het middenoor staat in verbinding met de keelholte door een kanaal (buis van Eustachius), die een belangrijke rol speelt bij het evenwicht. Ten slotte bevat het middenoor ook de kleine uithollingen gevormd in het been achter het oor (mastoïd).
                                              3. Binnenoor: bestaat uit een geheel van kanaaltjes die 2 delen vormen: het slakkenhuis en het labyrint of de doolhof
                                              De functies: zijn het gehoor en het evenwicht.
                                              1. Het gehoor: de geluiden opgevangen door de oorschelp en de uitwendige gehoorgang doen de trommelvlies trillen. Deze trillingen worden via de gehoorbeentjes overgebracht van het middenoor naar het binnenoor waar ze in zenuwimpulsen worden omgezet en doorgestuurd naar de hersenen.
                                              2. Het evenwicht: de structuren in het oor die deel uitmaken van het evenwichtszintuig bevinden zich in het achterste deel van de doolhof: hier bevinden we zich de voorhof en de halfcirkelvormige kanalen. Deze structuren geven informatie door over de positie van het hoofd in de ruimte en over veranderingen. Deze informatie wordt doorgegeven aan het centrale zenuwstelsel via de voorhofzenuw en daarna samengevoegd met andere informatie (visuele) in een complex systeem dat mee de ruimtelijke waarneming van het lichaam bepaalt.


                                              De tong:
                                              De tong wordt gevormd door spieren die omgeven zijn door een fijn slijmvlies en bestaat uit 2 delen: de tongwortel die achteraan in de mond begint en het beweeglijke deel dat in de mond ligt. De tong is het smaakorgaan: wij nemen smaken waar dankzij de smaakpapillen. Ze heeft ook een taak bij het slikken: ze duwt het voedsel naar achter in de mond. Ze speelt ook een essentiële rol bij het produceren van klanken.

                                              De speekselklieren:
                                              Ze bestaan uit talrijke cellen die het speeksel produceren dat in de mond uitkomt; ze zetten de spijsvertering in gang. Er zijn 3 soorten speekselklieren:
                                              1. Twee oorspeekselklieren: die het grootste zijn en die vlak voor en onder de oren liggen
                                              2. Twee onderkaakspeekselklieren
                                              3. Twee ondertongspeekselklieren: in het onderste deel van de mond, evenals talrijke klieren in het mondslijmvlies
                                              reade more... Résuméabuiyad

                                              Zebra

                                              Hand-painted zebra. 7 centimetres.
                                              Stuffed zebra

                                              Refer to elephant about sewing.
                                              Parts

                                              Ears, tail, hoofs and mane.
                                              Ears and so on
                                              Glue 2 sheets of felt and cut out a circle. This is a hoof.
                                              Ears are almost the same as hamster's.
                                              Wind a white thread (double) on the upper of a bunch of black threads. It's a tail.
                                              The mane is black and white threads (see pattern image).

                                              Sew the neck and the mane.
                                              Sew the neck

                                              Sew beads as eyes.
                                              Glue hoofs to the legs after stuffing.
                                              Glue the hoof

                                              I use oily felt-tip pen and dye pen for painting.
                                              Paint zebra

                                              Attach the tail and the ears.

                                              Zebra back

                                              Pattern.
                                              Zebra pattern
                                              Hand-painted zebra. 7 centimetres.
                                              Stuffed zebra

                                              Refer to elephant about sewing.
                                              Parts

                                              Ears, tail, hoofs and mane.
                                              Ears and so on
                                              Glue 2 sheets of felt and cut out a circle. This is a hoof.
                                              Ears are almost the same as hamster's.
                                              Wind a white thread (double) on the upper of a bunch of black threads. It's a tail.
                                              The mane is black and white threads (see pattern image).

                                              Sew the neck and the mane.
                                              Sew the neck

                                              Sew beads as eyes.
                                              Glue hoofs to the legs after stuffing.
                                              Glue the hoof

                                              I use oily felt-tip pen and dye pen for painting.
                                              Paint zebra

                                              Attach the tail and the ears.

                                              Zebra back

                                              Pattern.
                                              Zebra pattern
                                              reade more... Résuméabuiyad

                                              Elephant

                                              Small stuffed elephant of felt. 6 centimetres.
                                              Stuffed elephant

                                              Back

                                              This is all hand-sewn.
                                              Cut the parts without seam allowance.
                                              Felt pieces

                                              Darts are sewn from inside.
                                              Sew darts

                                              Other seams are sewed outside.
                                              Sew the head

                                              Sew the soles.
                                              Sew

                                              You may put a wire wrapped with cotton batting in the nose.
                                              Stuffing

                                              Tail and tusk.
                                              Sew tail and tusk

                                              Stitch beads as eyes. Attach the tusks.
                                              Sew the wrinkles of nose.
                                              Eyes and tusk
                                              Then attach ears.

                                              Pattern.
                                              Elephant pattern

                                              If you are not a novice, add seam allowances and sew from inside.
                                              It may look better and be strong.
                                              Small stuffed elephant of felt. 6 centimetres.
                                              Stuffed elephant

                                              Back

                                              This is all hand-sewn.
                                              Cut the parts without seam allowance.
                                              Felt pieces

                                              Darts are sewn from inside.
                                              Sew darts

                                              Other seams are sewed outside.
                                              Sew the head

                                              Sew the soles.
                                              Sew

                                              You may put a wire wrapped with cotton batting in the nose.
                                              Stuffing

                                              Tail and tusk.
                                              Sew tail and tusk

                                              Stitch beads as eyes. Attach the tusks.
                                              Sew the wrinkles of nose.
                                              Eyes and tusk
                                              Then attach ears.

                                              Pattern.
                                              Elephant pattern

                                              If you are not a novice, add seam allowances and sew from inside.
                                              It may look better and be strong.
                                              reade more... Résuméabuiyad

                                              Hart

                                              Het hart is een vitaal orgaan dat de bloedcirculatie van het lichaam verzekert waardoor alle weefsels van het organisme van zuurstof en voedingsstoffen worden voorzien.

                                              Het hart is een soort pomp die sterk genoeg is om gans het organisme te bevloeien. Het slaat onophoudelijk en houdt daarbij rekening met periodes van rust en inspanning. Tijdens een mensenleven trekt het hart zo'n 2.500.000 x samen


                                              Het hart is een holle spier, het myocardium, die in de borstkas ligt, tussen de 2 longen. Het wordt bevloeid door de kransslagaders en omgeven door een beschermende zak, het pericardium. Elke hartslag wordt veroorzaakt door elektrische pulsen afkomstig uit gespecialiseerde spiercellen die samen de sinusknoop vormen. Het hart bestaat uit 4 holle ruimtes. De 2 bovenste kamers zijn de hartboezems en de 2 onderste zijn de hartkamers. Elke boezem is met de bijhorende kamer verbonden door een opening afgesloten door een klep. Grote aders voeden de boezems met bloed terwijl de slagaders het bloed dat door de hartkamers wordt gepompt, wegvoeren


                                              • De hartboezems: worden onderling gescheiden door een fijne wand, het septum interauriculare. De rechterboezem ontvangt zuurstofarm bloed, terwijl de linkerboezem, die beetje dikker is, bloed ontvangt dat in de longen met zuurstof is verrijkt
                                              • De hartkamers: worden gescheiden door een tussenschot, het septum interventriculare. De rechterkamer stuurt zuurstofarm bloed via de longslagaders naar de longen, terwijl de linkerkamer zuurstofrijk bloed via de aorta door het ganse lichaam stuwt
                                              • De kleppen: in totaal zijn er 4 kleppen. Zij zorgen ervoor dat het bloed slechts in één richting kan stromen, van de boezems naar de kamers (rechts de drieslippige hartklep, links de tweeslippige hartklep) en van de kamers naar de slagaders die vanuit het hart vertrekken (rechts de longklep, links de aortaklep)
                                              • Aankomst van het bloed in het hart: het zuurstofarme bloed keert via 2 holle aders teruf in de rechterboezem. Het stroomt door de rechterkamer en wordt dan naar de longen gestuurd via de longslagader. In de longen wordt zuurstof aan het bloed toegevoegd en daarna keert het terug naar het linkerhart via de 4 longaders
                                              • Het rechter- en linkerhart: via de longslagader stuurt het rechterhart zuurstofarm bloed naar de longen: dit is de kleine bloedcirculatie. Het linkerhart vangt het zuurstofrijke bloed uit de longen op en pompt het via de aorta door het ganse lichaam: dit is de grote bloedcirculatie
                                              Het hart verzekert de bloedcirculatie in de bloedvaten en zorgt er daardoor voor dat aan alle behoeften van het lichaam wordt voldaan. Dit is mogelijk omdat het hart automatisch werkt en is totaal onafhankelijk van onze wil en controle. Het slaat voortdurend en trekt daarbij gemiddeld 70 x per minuut samen waarbij het tussen 4,4 en 5 liter bloed per minuut pompt. Het hartritme varieert van persoon tot persoon:het is sneller bij kinderen en vertraagt geleidelijk met het ouder worden. Door de zeer sterke en duurzame samentrekking van het hart zijn inspanningen die uithoudingsvermogen vergen, mogelijk. Het hartritme wordt gecontroleerd door de zenuwen van het vegetatieve zenuwstelsel. In rust is het de parasympathische zenuw (nervus vagus of dwalende zenuw) die de overhand heeft. Zodra een inspanning moet worden geleverd, wordt het hart gestimuleerd door de activiteiten van de sympathische zenuw, terwijl ook hormonen (catecholaminen) worden vrijgemaakt. Door deze mechanismen heeft het hart een groot aanpassingsvermogen. Door de versterkte samentrekking van het myocardium en de verhoging van het hartritme (tot 200 x per minuut) kan, tijdens een inspanning, meer dan 40 liter bloed per minuut worden weggepompt, dit is 8 x het debiet van het hart in rust.



                                              Zie ook:

                                              Herken en vermijd de risico's voor uw hart

                                              Dit boek biedt vele adviezen om de vier risicofactoren van hartproblemen, een hoog cholesterolgehalte, hoge bloeddruk, te hoog gewicht en ontstekingen, te lijf te gaan. Lees in dit dikke naslagwerk hoe u met een positieve kijk op het leven, meer beweging en ontspanning tot een gezonder hart komt. Heerlijke recepten, gezonde tussendoortjes, eenvoudige oefeningen en ontspanningsmethoden, voedingssupplementen, dagelijkse wandelingen en meer helpen u daarbij op weg. Beantwoord elke avond de 'vier vitale vragen' en u vermindert het risico op een hartinfarct.




                                              Het hart is een vitaal orgaan dat de bloedcirculatie van het lichaam verzekert waardoor alle weefsels van het organisme van zuurstof en voedingsstoffen worden voorzien.

                                              Het hart is een soort pomp die sterk genoeg is om gans het organisme te bevloeien. Het slaat onophoudelijk en houdt daarbij rekening met periodes van rust en inspanning. Tijdens een mensenleven trekt het hart zo'n 2.500.000 x samen


                                              Het hart is een holle spier, het myocardium, die in de borstkas ligt, tussen de 2 longen. Het wordt bevloeid door de kransslagaders en omgeven door een beschermende zak, het pericardium. Elke hartslag wordt veroorzaakt door elektrische pulsen afkomstig uit gespecialiseerde spiercellen die samen de sinusknoop vormen. Het hart bestaat uit 4 holle ruimtes. De 2 bovenste kamers zijn de hartboezems en de 2 onderste zijn de hartkamers. Elke boezem is met de bijhorende kamer verbonden door een opening afgesloten door een klep. Grote aders voeden de boezems met bloed terwijl de slagaders het bloed dat door de hartkamers wordt gepompt, wegvoeren


                                              • De hartboezems: worden onderling gescheiden door een fijne wand, het septum interauriculare. De rechterboezem ontvangt zuurstofarm bloed, terwijl de linkerboezem, die beetje dikker is, bloed ontvangt dat in de longen met zuurstof is verrijkt
                                              • De hartkamers: worden gescheiden door een tussenschot, het septum interventriculare. De rechterkamer stuurt zuurstofarm bloed via de longslagaders naar de longen, terwijl de linkerkamer zuurstofrijk bloed via de aorta door het ganse lichaam stuwt
                                              • De kleppen: in totaal zijn er 4 kleppen. Zij zorgen ervoor dat het bloed slechts in één richting kan stromen, van de boezems naar de kamers (rechts de drieslippige hartklep, links de tweeslippige hartklep) en van de kamers naar de slagaders die vanuit het hart vertrekken (rechts de longklep, links de aortaklep)
                                              • Aankomst van het bloed in het hart: het zuurstofarme bloed keert via 2 holle aders teruf in de rechterboezem. Het stroomt door de rechterkamer en wordt dan naar de longen gestuurd via de longslagader. In de longen wordt zuurstof aan het bloed toegevoegd en daarna keert het terug naar het linkerhart via de 4 longaders
                                              • Het rechter- en linkerhart: via de longslagader stuurt het rechterhart zuurstofarm bloed naar de longen: dit is de kleine bloedcirculatie. Het linkerhart vangt het zuurstofrijke bloed uit de longen op en pompt het via de aorta door het ganse lichaam: dit is de grote bloedcirculatie
                                              Het hart verzekert de bloedcirculatie in de bloedvaten en zorgt er daardoor voor dat aan alle behoeften van het lichaam wordt voldaan. Dit is mogelijk omdat het hart automatisch werkt en is totaal onafhankelijk van onze wil en controle. Het slaat voortdurend en trekt daarbij gemiddeld 70 x per minuut samen waarbij het tussen 4,4 en 5 liter bloed per minuut pompt. Het hartritme varieert van persoon tot persoon:het is sneller bij kinderen en vertraagt geleidelijk met het ouder worden. Door de zeer sterke en duurzame samentrekking van het hart zijn inspanningen die uithoudingsvermogen vergen, mogelijk. Het hartritme wordt gecontroleerd door de zenuwen van het vegetatieve zenuwstelsel. In rust is het de parasympathische zenuw (nervus vagus of dwalende zenuw) die de overhand heeft. Zodra een inspanning moet worden geleverd, wordt het hart gestimuleerd door de activiteiten van de sympathische zenuw, terwijl ook hormonen (catecholaminen) worden vrijgemaakt. Door deze mechanismen heeft het hart een groot aanpassingsvermogen. Door de versterkte samentrekking van het myocardium en de verhoging van het hartritme (tot 200 x per minuut) kan, tijdens een inspanning, meer dan 40 liter bloed per minuut worden weggepompt, dit is 8 x het debiet van het hart in rust.



                                              Zie ook:

                                              Herken en vermijd de risico's voor uw hart

                                              Dit boek biedt vele adviezen om de vier risicofactoren van hartproblemen, een hoog cholesterolgehalte, hoge bloeddruk, te hoog gewicht en ontstekingen, te lijf te gaan. Lees in dit dikke naslagwerk hoe u met een positieve kijk op het leven, meer beweging en ontspanning tot een gezonder hart komt. Heerlijke recepten, gezonde tussendoortjes, eenvoudige oefeningen en ontspanningsmethoden, voedingssupplementen, dagelijkse wandelingen en meer helpen u daarbij op weg. Beantwoord elke avond de 'vier vitale vragen' en u vermindert het risico op een hartinfarct.




                                              reade more... Résuméabuiyad

                                              Bloedsomloop

                                              De bloedsomloop zorgt voor de circulatie en de verdeling van het bloed over het ganse lichaam. Hierdoor worden de cellen van zuurstof voorzien en de afvalstoffen afgevoerd.

                                              De bloedsomloop bevat een pomp (het hart) en een zeer dicht netwerk van bloedvaten (slagaders, aders, lymfevaten) die het lichaam bevloeien. De doorsnede van de bloedvaten gaat in dalende lijn van het hart (grote vaten) tot de uiteinden van het lichaam (arteriën, venen, capillairen).


                                              Het hart:
                                              • Het hart bestaat uit 4 holle ruimtes (2 boezems en 2 kamers) en weegt tussen 250 en 300 gram. Het wordt in 2 helften verdeeld door hermetische tussenschotten waardoor een rechterhart en een linkerhart ontstaat. De hartwand bestaat uit 3 lagen, van binnen naarbuiten: het endocardium, dat de binnenkant van de hartholtes bekleedt en de buitenkant van de kleppen; de hartspier (myocardium), die uit spierweefsel bestaat; het epicardium dat de buitenkant van het hart bekleedt; en het pericardium, het zakje waarin het hart zich bevindt.
                                              De bloedvaten:
                                              • De arteriën of slagaders: het bloed verlaat het hart via de slagaders. Die brengen het zuurstofrijke bloed van het hart naar de organen en sturen het zuurstofarme bloed van het hart naar de longen. De doorsnede ervan gaat in dalende lijn van de aorta en de longslagader naar de arteriolen toe
                                              • De venen of aders: zij moeten het bloed naar het hart brengen. De 2 holle aders brengen zuurstofarm bloed uit het hele lichaam naar het hart. De 4 longaders brengen het zuurstofrijke bloed uit de longen terug naar het hart. De doorsnede ervan vergroot van de adertjes naar de holle aders toe
                                              • De capillairen of haarvaten: ze liggen tussen het slagadernetwerk en het adernetwerk en laten uitwisseling toe tussen het bloed en de cellen, tussen het bloed en de lucht. Dit gebeurt ter hoogte van de longblaasjes
                                              Soorten bloedsomlopen:
                                              De bloedsomloop vervoert zuurstof en stoffen die onmisbaar zijn voor een goede werking van de weefsels en zorgt ook voor het afvoeren van de afvalstoffen (vooral koolzuurgas).
                                              - De grote bloedsomloop (lichaamscirculatie): ze voorziet gans het lichaam van bloed, met uitzondering van de longen en heeft speciale kenmerken naar gelang de weefsels die ze bevloeit (de bloedsomloop van de hersenen, van de nieren, van het spijsverteringsstelsel)
                                              - De kleine bloedsomloop (longcirculatie):
                                              ze verwijdert het koolzuurgas en verrijkt het bloed opnieuw met zuurstof in de longen
                                              - Plaatselijke bloedsomlopen:

                                              1. De bloedsomloop van de hersenen: wordt verzekerd door 4 hersenslagaders (2 slagaders vooraan in de hals en 2 wervelslagaders, achteraan) die samenkomen aan de basis van de hersenen. Het bloed uit de aders wordt vervolgens door de grote halsaders naat het hart gevoerd
                                              2. De bloedsomloop van het hart: 2 slagaders zijn verantwoordelijk voor de zuurstofvoorziening van het hart: de rechterkransslagader en de linkerkransslagader en de zijtakken daarvan
                                              3. De bloedsomloop van de nieren: wordt verzekerd door de 2 nierslagaders die het bloed van de aorta naar de nieren brengen
                                              Het nemen van de bloeddruk:
                                              Dit gebeurt met behulp van een bloeddrukmeter. Dit apparaat bestaat uit een opblaasbare manchet die rond de bovenarm van de patiënt wordt gewikkeld, een rubberen peer waarmee de manchet wordt opgeblazen en een afleessysteem. De druk die wordt gemeten, is de druk van het bloed in de slagaders: ze wordt uitgedrukt in kwikmillimeters (mmHg) en bestaat steeds uit 2 cijfers. De normale bloeddruk bij een volwassene is 130/80 mmHg (druk van 13/8); de bloeddruk verhoogt met de leeftijd, maar zou 140/90 mmHg (druk 14/9) niet mogen overschrijden. Anders spreekt men van arteriële hypertensie of hoge bloeddruk.


                                              Controle van de bloedsomloop:
                                              De bloedsomloop wordt voortdurend nauwkeurig afgeregeld. Ze staat onder controle van het zenuwstelsel en het hormoonstelsel.
                                              • Bloedsomloop en het zenuwstelsel: het hart heeft een dubbele innervatie: enerzijds de hartstimulerende sympathische zenuw en anderzijds de hartmatigende parasympathische zenuw
                                              • Bloedsomloop en het hormoonstelsel: er zijn minstens 2 organen betrokken bij de regeling. De nieren scheiden renine af dat bijdraagt tot het in stand houden van de druk in de slagaders en de klier van het bijniermerg produceert stoffen die de overbrenging van zenuwimpulsen bevorderen (adrenaline, een stof die het hart kan stimuleren)
                                              Aanpassingen van de bloedsomloop:
                                              • Door de grote aanpassingsmogelijkheden van het hart en de variatiemogelijkheden in de doorsnede van de bloedvaten (vasomotriciteit) kan de bloedsomloop zowel efficiënt reageren op een toestand van rust als op inspanning, warmte en stress
                                              Zie ook:
                                              De bloedsomloop zorgt voor de circulatie en de verdeling van het bloed over het ganse lichaam. Hierdoor worden de cellen van zuurstof voorzien en de afvalstoffen afgevoerd.

                                              De bloedsomloop bevat een pomp (het hart) en een zeer dicht netwerk van bloedvaten (slagaders, aders, lymfevaten) die het lichaam bevloeien. De doorsnede van de bloedvaten gaat in dalende lijn van het hart (grote vaten) tot de uiteinden van het lichaam (arteriën, venen, capillairen).


                                              Het hart:
                                              • Het hart bestaat uit 4 holle ruimtes (2 boezems en 2 kamers) en weegt tussen 250 en 300 gram. Het wordt in 2 helften verdeeld door hermetische tussenschotten waardoor een rechterhart en een linkerhart ontstaat. De hartwand bestaat uit 3 lagen, van binnen naarbuiten: het endocardium, dat de binnenkant van de hartholtes bekleedt en de buitenkant van de kleppen; de hartspier (myocardium), die uit spierweefsel bestaat; het epicardium dat de buitenkant van het hart bekleedt; en het pericardium, het zakje waarin het hart zich bevindt.
                                              De bloedvaten:
                                              • De arteriën of slagaders: het bloed verlaat het hart via de slagaders. Die brengen het zuurstofrijke bloed van het hart naar de organen en sturen het zuurstofarme bloed van het hart naar de longen. De doorsnede ervan gaat in dalende lijn van de aorta en de longslagader naar de arteriolen toe
                                              • De venen of aders: zij moeten het bloed naar het hart brengen. De 2 holle aders brengen zuurstofarm bloed uit het hele lichaam naar het hart. De 4 longaders brengen het zuurstofrijke bloed uit de longen terug naar het hart. De doorsnede ervan vergroot van de adertjes naar de holle aders toe
                                              • De capillairen of haarvaten: ze liggen tussen het slagadernetwerk en het adernetwerk en laten uitwisseling toe tussen het bloed en de cellen, tussen het bloed en de lucht. Dit gebeurt ter hoogte van de longblaasjes
                                              Soorten bloedsomlopen:
                                              De bloedsomloop vervoert zuurstof en stoffen die onmisbaar zijn voor een goede werking van de weefsels en zorgt ook voor het afvoeren van de afvalstoffen (vooral koolzuurgas).
                                              - De grote bloedsomloop (lichaamscirculatie): ze voorziet gans het lichaam van bloed, met uitzondering van de longen en heeft speciale kenmerken naar gelang de weefsels die ze bevloeit (de bloedsomloop van de hersenen, van de nieren, van het spijsverteringsstelsel)
                                              - De kleine bloedsomloop (longcirculatie):
                                              ze verwijdert het koolzuurgas en verrijkt het bloed opnieuw met zuurstof in de longen
                                              - Plaatselijke bloedsomlopen:

                                              1. De bloedsomloop van de hersenen: wordt verzekerd door 4 hersenslagaders (2 slagaders vooraan in de hals en 2 wervelslagaders, achteraan) die samenkomen aan de basis van de hersenen. Het bloed uit de aders wordt vervolgens door de grote halsaders naat het hart gevoerd
                                              2. De bloedsomloop van het hart: 2 slagaders zijn verantwoordelijk voor de zuurstofvoorziening van het hart: de rechterkransslagader en de linkerkransslagader en de zijtakken daarvan
                                              3. De bloedsomloop van de nieren: wordt verzekerd door de 2 nierslagaders die het bloed van de aorta naar de nieren brengen
                                              Het nemen van de bloeddruk:
                                              Dit gebeurt met behulp van een bloeddrukmeter. Dit apparaat bestaat uit een opblaasbare manchet die rond de bovenarm van de patiënt wordt gewikkeld, een rubberen peer waarmee de manchet wordt opgeblazen en een afleessysteem. De druk die wordt gemeten, is de druk van het bloed in de slagaders: ze wordt uitgedrukt in kwikmillimeters (mmHg) en bestaat steeds uit 2 cijfers. De normale bloeddruk bij een volwassene is 130/80 mmHg (druk van 13/8); de bloeddruk verhoogt met de leeftijd, maar zou 140/90 mmHg (druk 14/9) niet mogen overschrijden. Anders spreekt men van arteriële hypertensie of hoge bloeddruk.


                                              Controle van de bloedsomloop:
                                              De bloedsomloop wordt voortdurend nauwkeurig afgeregeld. Ze staat onder controle van het zenuwstelsel en het hormoonstelsel.
                                              • Bloedsomloop en het zenuwstelsel: het hart heeft een dubbele innervatie: enerzijds de hartstimulerende sympathische zenuw en anderzijds de hartmatigende parasympathische zenuw
                                              • Bloedsomloop en het hormoonstelsel: er zijn minstens 2 organen betrokken bij de regeling. De nieren scheiden renine af dat bijdraagt tot het in stand houden van de druk in de slagaders en de klier van het bijniermerg produceert stoffen die de overbrenging van zenuwimpulsen bevorderen (adrenaline, een stof die het hart kan stimuleren)
                                              Aanpassingen van de bloedsomloop:
                                              • Door de grote aanpassingsmogelijkheden van het hart en de variatiemogelijkheden in de doorsnede van de bloedvaten (vasomotriciteit) kan de bloedsomloop zowel efficiënt reageren op een toestand van rust als op inspanning, warmte en stress
                                              Zie ook:
                                              reade more... Résuméabuiyad

                                              Bloedgroepen

                                              Mensen hebben niet hetzelfde bloed. De indeling van het bloed in groepen die identieke kenmerken vertonen, is van essentieel belang om compatibiliteit tussen donoren en bloedontvangers tijdens bloedtransfusies te garanderen.

                                              Het bloed bestaat uit een vloeibaar gedeelte (plasma) en uit cellen (rode en witte bloedlichaampjes en de bloedplaatjes). Op de oppervlakte van deze cellen (vooral op de rode bloedcellen) bevinden zich stoffen, antigenen genoemd. Het is de taak van antigenen om te reageren indien vreemde elementen het organisme binnendringen. Dit doen ze door antilichamen te vormen; dit proces noemt men immuunreactie. De antigenen verschillen van mens tot mens. Een patiënt die men een bloedtransfusie geeft met antigenen die hijzelf niet bezit, reageert hierop door antilichamen te vormen tegen dit antigeen. De transfusie is dan ondoeltreffend (de rode bloedlichaampjes die via de transfusie overgebracht werden, worden vernietigd door het serum van de ontvanger) of ze kan de vernietiging van de rode
                                              bloedlichaampjes van de ontvanger met zich meebrengen met vaak ernstige gevolgen:
                                              • Koorts
                                              • Nierinffuciëntie
                                              • Shocktoestand
                                              Daarom zal men, voor elke transfusie nagaan welke antigenen in het bloed van de patiënt aanwezig zijn zodat men compatibel bloed kan geven. Er bestaan talloze soorten antigenen ( een twintigtal voor de rode bloedlichaampjes alleen al). De verschillende antigenen die tot eenzelfde soort behoren, vormen een bloedgroep. Er bestaan dus talrijke bloedgroepen, maar niet elke bloedgroep is even belangrijk bij een bloedtransfusie. Compatibiliteit binnen dezelfde groep moet alleen maar dwingend gerespecteerd worden voor 2 soorten antigenen, het ABO-systeem en de Rhesusfactor.






















                                              Het ABO-systeem:

                                              Dit systeem werd in 1900 ontdekt door de Duitse arts Karl Landsteiner. Door bloed van verschillende personen te vermengen, ontdekte hij dat alleen bepaalde mengsels mogelijk waren bij een bloedtransfusie. Hij ontdekte zo 2 antigenen op de oppervlakte van rode bloedlichamen en noemde die A en B. Naargelang het bloed van een persoon het ene of het andere, beide of geen enkele van die antigenen bevatte, klasseerde hij ze in de groep A, B, AB of O. Bovendien ontdekte hij dat het bloed antilichamen bevat die verschillen naargelang men tot de ene of andere groep behoort: de personen van groep B hebben antilichamen tegen A, die van groep A hebben antilichamen tegen B en die van groep O hebben antilichamen tegen zowel A als B. De personen van groep O, die bloed kunnen geven aan personen van alle andere groepen (maar die zelf alleen maar bloed kunnen ontvangen van groep O), noemt men universele donoren, personen uit de groep AB, die bloed van eender welke groep kunnen ontvangen, zijn universele dragers.
                                              Het ABO-systeem: bepaling van de bloedgroep uit een bloedstaal van de patiënt
                                              worden gemengd met serumtesten; de reacties die verkregen worden, laten toe
                                              de bloedgroep te bepalen

                                              De Rhesusfactor:
                                              • De rhesusfactor werd in 1940 door dezelfde arts ontdekt. Deze factor geeft aanvullende informatie bij de classificatie door het ABo-systeem. De Rhesusfactor is genoemd naar een aap uit Zuidoost-Azië, waarop Landsteiner zijn experimenten uitvoerde. Deze factor wordt gekenmerkt door talloze antigenen waarvan er 5 (D, C, c, E en e) echt belangrijk zijn, omdat ze in staat zijn om de aanmaak van antilichamen met zich mee te brengen wanneer ze worden overgebracht naar een patiënt die niet over het overeenstemmende antigeen beschikt. Een persoon die het antigeen D heeft, wordt Rhesuspositief (Rh+) genoemd, een persoon die dit antigeen niet heeft, Rhesusnegatief (Rh-). De rode bloed lichaampjes zijn bovendien ook dragers van de antigenen C, E, c en e, verschillende geassocieerd volgens genetische wetten: een bloedlichaam dat geen drager is van het C-antigeen, is noodzakelijkerwijze drager van het c-antigeen en omgkeerd. Hetzelfde geldt ook voor de antigenen E en e. Wanneer een Rh- moeder zwanger is van een Rh+ kind, leidt het contact tussen haar bloed en dat van het kind tot de vorming van anti-Rhesus-antilichamen bij de moeder. Dit contact komt gewoonlijk slechts tot stand tijdens de bevalling. Maar indien deze vrouw een tweede Rh+ kind verwacht, bestaat het risico dat haar anti-Rhesus-antilichamen de rode bloedcellen van de foetus vernietigen, waardoor deze een ernstige vorm van anemie kan oplopen, de hemolytische anemie van de pasgeborene. Vandaag worden zwangere vrouwen onderworpen aan een bloedonderzoek bij het begin van de zwangerschap om na te gaan of ze Rh- zijn. In dat geval, na de bevalling en indien hun kind Rh+ is, zal men haar een stof inspuiten die de vorming van anti-Rhesus-antilichamen verhindert. Vandaar dat hemolytische anemie aan het verdwijnen is
                                              • Er bestaan nog andere groepen, bepaald door verschillende antigenen die aanwezig zijn aan het oppervlak van de rode bloedlichamen. Het Kell-Cellano-systeem is het belangrijkste wat bloedtransfusie betreft. Men spoort de antilichamen van dit systeem op bij zwangere vrouwen en bij personen die al meerdere malen een transfusie hebben ondergaan. Andere classificaties hebben betrekking op andere bloedcellen: er bestaan antigenen die eigen zijn aan bloedplaatjes (voornamelijk PLA1 en PLA2), maar die weinig belang hebben bij een bloedtransfusie. Ten slotte berust HLA systeem (Human Leucocyte Antigen) op de classificatie van antigenen die voorkomen op bloedcellen, met uitzondering van de rode bloedlichamen; ze zijn van belang bij een transfusie en er wordt ook rekening mee gehouden bij transplantatie van beendermerg of organen
                                              Zie ook:
                                              Het bloedgroepdieet De leefregels
                                              Elke bloedgroep een eigen programma voor optimale gezondheid van lichaam en geest
                                              D'Adamo, P.J


                                              De grondlegger van het bloedgroepdieet is Peter J. D’Adamo.
                                              Hij ontdekte in de vijftiger jaren van de vorige eeuw dat sommige patiënten vegetarische en vetarme kost bijzonder goed verdroegen, maar anderen juist helemaal niet. Een mogelijke verklaring hiervoor vermoedde hij in het bloed van de mensen. Na jarenlange ondervragingen en onderzoeken van patiënten kwam hij tot de conclusie dat een dieet altijd iets heel individueels is en dat de bloedgroep ook mee beslist over welke levensmiddelen goed worden verdragen en welke minder goed. Zo ontwikkelde hij het bloedgroepdieet.
                                              De bloedgroepenvoeding is een gevarieerde voeding. De maaltijden zijn volwaardig. Bij een gezonde voeding speelt de kwaliteit van de levensmiddelen een grote rol.

                                              Bloedgroep O:

                                              • Bloedgroep 0 is historisch gezien de oudste en meest voorkomende bloedgroep ter wereld. Het is de bloedgroep van de jagers en verzamelaars van weleer, die vleeseters waren. Dat betekent echter niet dat mensen met bloedgroep 0 elke dag grote hoeveelheden vlees moeten eten. Maar het is een feit dat ze meer kunnen presteren wanneer ze 4 tot 6 maal per week een kleinere hoeveelheid van ca. 120 gr. vlees of vis op het menu zetten. Voor bloedgroep 0 is regelmatige lichaamsbeweging echter ook bijzonder belangrijk
                                              Bloedgroep A:
                                              • Vanuit bloedgroep 0 ontwikkelde zich bloedgroep A, als reactie op de levenswijze van de mensen, die steeds meer begonnen voorraden aan te leggen en voedingsmiddelen zelf te produceren (landbouw, boeren). Het immuunsysteem en het spijsverteringssysteem pasten zich aan de nu overwegend plantaardige voeding aan. Mensen met bloedgroep A verdragen een overwegend plantaardige voeding
                                              Bloedgroep B:
                                              • Vanuit de vaste akkerbouwgemeenschappen ontwikkelde zich de nomade, de mens met bloedgroep B. Volkrijke stammen trokken door de vaak onvruchtbare verre gebieden. Ze voedden zich met vlees en melkproducten van hun kuddes en met al het eetbare dat ze tijdens hun trektochten tegenkwamen.
                                              Bloedgroep AB:
                                              • Ongeveer 1000 tot 1500 jaar geleden ontwikkelde zich de tegenwoordige zelden voorkomende bloedgroep AB. Het AB-type is een nakomeling uit een verbintenis tussen mensen met bloedgroep A en die met bloedgroep B. Een mens met bloedgroep AB heeft de meest sterke en zwakke punten van de types A en B in zich verenigd
                                              Iedereen kan en moet het liefst de adviezen van de bloedgroepentheorie voor zichzelf testen.
                                              Dat gaat het gemakkelijkst als u gedurende 2 tot 3 weken bij voorkeur levensmiddelen gebruikt die worden aanbevolen voor een bepaalde bloedgroep. Na deze proeftijd beoordeelt u uw persoonlijk welzijn en eventuele veranderingen ten opzichte van de tijd voordat u uw voeding wijzigde. Als u daarna terugkeert naar uw oude voedingspatroon dan zou u een verschil moeten kunnen vaststellen in hoe u zich voelt. Het verschil is natuurlijk des te groter naarmate uw normale voeding meer afwijkt van de volgens de bloedgroepentheorie meest geschikte voeding.

                                              Mensen hebben niet hetzelfde bloed. De indeling van het bloed in groepen die identieke kenmerken vertonen, is van essentieel belang om compatibiliteit tussen donoren en bloedontvangers tijdens bloedtransfusies te garanderen.

                                              Het bloed bestaat uit een vloeibaar gedeelte (plasma) en uit cellen (rode en witte bloedlichaampjes en de bloedplaatjes). Op de oppervlakte van deze cellen (vooral op de rode bloedcellen) bevinden zich stoffen, antigenen genoemd. Het is de taak van antigenen om te reageren indien vreemde elementen het organisme binnendringen. Dit doen ze door antilichamen te vormen; dit proces noemt men immuunreactie. De antigenen verschillen van mens tot mens. Een patiënt die men een bloedtransfusie geeft met antigenen die hijzelf niet bezit, reageert hierop door antilichamen te vormen tegen dit antigeen. De transfusie is dan ondoeltreffend (de rode bloedlichaampjes die via de transfusie overgebracht werden, worden vernietigd door het serum van de ontvanger) of ze kan de vernietiging van de rode
                                              bloedlichaampjes van de ontvanger met zich meebrengen met vaak ernstige gevolgen:
                                              • Koorts
                                              • Nierinffuciëntie
                                              • Shocktoestand
                                              Daarom zal men, voor elke transfusie nagaan welke antigenen in het bloed van de patiënt aanwezig zijn zodat men compatibel bloed kan geven. Er bestaan talloze soorten antigenen ( een twintigtal voor de rode bloedlichaampjes alleen al). De verschillende antigenen die tot eenzelfde soort behoren, vormen een bloedgroep. Er bestaan dus talrijke bloedgroepen, maar niet elke bloedgroep is even belangrijk bij een bloedtransfusie. Compatibiliteit binnen dezelfde groep moet alleen maar dwingend gerespecteerd worden voor 2 soorten antigenen, het ABO-systeem en de Rhesusfactor.






















                                              Het ABO-systeem:

                                              Dit systeem werd in 1900 ontdekt door de Duitse arts Karl Landsteiner. Door bloed van verschillende personen te vermengen, ontdekte hij dat alleen bepaalde mengsels mogelijk waren bij een bloedtransfusie. Hij ontdekte zo 2 antigenen op de oppervlakte van rode bloedlichamen en noemde die A en B. Naargelang het bloed van een persoon het ene of het andere, beide of geen enkele van die antigenen bevatte, klasseerde hij ze in de groep A, B, AB of O. Bovendien ontdekte hij dat het bloed antilichamen bevat die verschillen naargelang men tot de ene of andere groep behoort: de personen van groep B hebben antilichamen tegen A, die van groep A hebben antilichamen tegen B en die van groep O hebben antilichamen tegen zowel A als B. De personen van groep O, die bloed kunnen geven aan personen van alle andere groepen (maar die zelf alleen maar bloed kunnen ontvangen van groep O), noemt men universele donoren, personen uit de groep AB, die bloed van eender welke groep kunnen ontvangen, zijn universele dragers.
                                              Het ABO-systeem: bepaling van de bloedgroep uit een bloedstaal van de patiënt
                                              worden gemengd met serumtesten; de reacties die verkregen worden, laten toe
                                              de bloedgroep te bepalen

                                              De Rhesusfactor:
                                              • De rhesusfactor werd in 1940 door dezelfde arts ontdekt. Deze factor geeft aanvullende informatie bij de classificatie door het ABo-systeem. De Rhesusfactor is genoemd naar een aap uit Zuidoost-Azië, waarop Landsteiner zijn experimenten uitvoerde. Deze factor wordt gekenmerkt door talloze antigenen waarvan er 5 (D, C, c, E en e) echt belangrijk zijn, omdat ze in staat zijn om de aanmaak van antilichamen met zich mee te brengen wanneer ze worden overgebracht naar een patiënt die niet over het overeenstemmende antigeen beschikt. Een persoon die het antigeen D heeft, wordt Rhesuspositief (Rh+) genoemd, een persoon die dit antigeen niet heeft, Rhesusnegatief (Rh-). De rode bloed lichaampjes zijn bovendien ook dragers van de antigenen C, E, c en e, verschillende geassocieerd volgens genetische wetten: een bloedlichaam dat geen drager is van het C-antigeen, is noodzakelijkerwijze drager van het c-antigeen en omgkeerd. Hetzelfde geldt ook voor de antigenen E en e. Wanneer een Rh- moeder zwanger is van een Rh+ kind, leidt het contact tussen haar bloed en dat van het kind tot de vorming van anti-Rhesus-antilichamen bij de moeder. Dit contact komt gewoonlijk slechts tot stand tijdens de bevalling. Maar indien deze vrouw een tweede Rh+ kind verwacht, bestaat het risico dat haar anti-Rhesus-antilichamen de rode bloedcellen van de foetus vernietigen, waardoor deze een ernstige vorm van anemie kan oplopen, de hemolytische anemie van de pasgeborene. Vandaag worden zwangere vrouwen onderworpen aan een bloedonderzoek bij het begin van de zwangerschap om na te gaan of ze Rh- zijn. In dat geval, na de bevalling en indien hun kind Rh+ is, zal men haar een stof inspuiten die de vorming van anti-Rhesus-antilichamen verhindert. Vandaar dat hemolytische anemie aan het verdwijnen is
                                              • Er bestaan nog andere groepen, bepaald door verschillende antigenen die aanwezig zijn aan het oppervlak van de rode bloedlichamen. Het Kell-Cellano-systeem is het belangrijkste wat bloedtransfusie betreft. Men spoort de antilichamen van dit systeem op bij zwangere vrouwen en bij personen die al meerdere malen een transfusie hebben ondergaan. Andere classificaties hebben betrekking op andere bloedcellen: er bestaan antigenen die eigen zijn aan bloedplaatjes (voornamelijk PLA1 en PLA2), maar die weinig belang hebben bij een bloedtransfusie. Ten slotte berust HLA systeem (Human Leucocyte Antigen) op de classificatie van antigenen die voorkomen op bloedcellen, met uitzondering van de rode bloedlichamen; ze zijn van belang bij een transfusie en er wordt ook rekening mee gehouden bij transplantatie van beendermerg of organen
                                              Zie ook:
                                              Het bloedgroepdieet De leefregels
                                              Elke bloedgroep een eigen programma voor optimale gezondheid van lichaam en geest
                                              D'Adamo, P.J


                                              De grondlegger van het bloedgroepdieet is Peter J. D’Adamo.
                                              Hij ontdekte in de vijftiger jaren van de vorige eeuw dat sommige patiënten vegetarische en vetarme kost bijzonder goed verdroegen, maar anderen juist helemaal niet. Een mogelijke verklaring hiervoor vermoedde hij in het bloed van de mensen. Na jarenlange ondervragingen en onderzoeken van patiënten kwam hij tot de conclusie dat een dieet altijd iets heel individueels is en dat de bloedgroep ook mee beslist over welke levensmiddelen goed worden verdragen en welke minder goed. Zo ontwikkelde hij het bloedgroepdieet.
                                              De bloedgroepenvoeding is een gevarieerde voeding. De maaltijden zijn volwaardig. Bij een gezonde voeding speelt de kwaliteit van de levensmiddelen een grote rol.

                                              Bloedgroep O:

                                              • Bloedgroep 0 is historisch gezien de oudste en meest voorkomende bloedgroep ter wereld. Het is de bloedgroep van de jagers en verzamelaars van weleer, die vleeseters waren. Dat betekent echter niet dat mensen met bloedgroep 0 elke dag grote hoeveelheden vlees moeten eten. Maar het is een feit dat ze meer kunnen presteren wanneer ze 4 tot 6 maal per week een kleinere hoeveelheid van ca. 120 gr. vlees of vis op het menu zetten. Voor bloedgroep 0 is regelmatige lichaamsbeweging echter ook bijzonder belangrijk
                                              Bloedgroep A:
                                              • Vanuit bloedgroep 0 ontwikkelde zich bloedgroep A, als reactie op de levenswijze van de mensen, die steeds meer begonnen voorraden aan te leggen en voedingsmiddelen zelf te produceren (landbouw, boeren). Het immuunsysteem en het spijsverteringssysteem pasten zich aan de nu overwegend plantaardige voeding aan. Mensen met bloedgroep A verdragen een overwegend plantaardige voeding
                                              Bloedgroep B:
                                              • Vanuit de vaste akkerbouwgemeenschappen ontwikkelde zich de nomade, de mens met bloedgroep B. Volkrijke stammen trokken door de vaak onvruchtbare verre gebieden. Ze voedden zich met vlees en melkproducten van hun kuddes en met al het eetbare dat ze tijdens hun trektochten tegenkwamen.
                                              Bloedgroep AB:
                                              • Ongeveer 1000 tot 1500 jaar geleden ontwikkelde zich de tegenwoordige zelden voorkomende bloedgroep AB. Het AB-type is een nakomeling uit een verbintenis tussen mensen met bloedgroep A en die met bloedgroep B. Een mens met bloedgroep AB heeft de meest sterke en zwakke punten van de types A en B in zich verenigd
                                              Iedereen kan en moet het liefst de adviezen van de bloedgroepentheorie voor zichzelf testen.
                                              Dat gaat het gemakkelijkst als u gedurende 2 tot 3 weken bij voorkeur levensmiddelen gebruikt die worden aanbevolen voor een bepaalde bloedgroep. Na deze proeftijd beoordeelt u uw persoonlijk welzijn en eventuele veranderingen ten opzichte van de tijd voordat u uw voeding wijzigde. Als u daarna terugkeert naar uw oude voedingspatroon dan zou u een verschil moeten kunnen vaststellen in hoe u zich voelt. Het verschil is natuurlijk des te groter naarmate uw normale voeding meer afwijkt van de volgens de bloedgroepentheorie meest geschikte voeding.

                                              reade more... Résuméabuiyad

                                              Het immuunsysteem

                                              Het immuunsysteem is het geheel van organen, cellen en stoffen die het lichaam verdedigen tegen alle micro-organismen (bacteriën, virussen, microscopische schimmels) die het zouden kunnen infecteren.

                                              Immunologie is de biologische en medische wetenschap die zich specialiseert in het bestuderen van de afweermechanismen van het lichaam tegen ziektekiemen en van de ontregeling van deze mechanismen. Aan de basis ervan liggen verschillende vaststellingen: elk levend wezen herkent en verdraagt hetgeen hem eigen is, maar herkent en stoot hetgeen hem vreemd is af; de herkenning, het verdragen en het afstoten vloeien voort uit complexe mechanismen waarbij organen (thymus, beenmerg), cellen (lymfocyten, macrofagen) en moleculen (cytokinen, antilichamen) betrokken zijn.


                                              Het immuunsysteem bestaat uit specifieke cellen, het beenmerg dat die cellen produceert, de organen waarin ze zich bevinden (thymus, lymfeklieren, milt, lymfeweefsel van het verteringskanaal en bloedkanaal) en ook uit de moleculen die door deze cellen worden geproduceerd. Het organisme kan elke vreemde stof, het zogenaamde antigeen, herkennen en aanvallen dankzij een mechanisme dat immuunrespons wordt genoemd. Wanneer een vreemde stof het lichaam binnendringt, komen de cellen van het immuunsysteem in actie en vernietigen het of vormen er een antilichaam tegen. Er zijn 2 fasen in dit proces:

                                              1. De natuurlijke aangeboren immuniteit die het doordringen van kiemen verhindert en hen aanvalt indien ze de uitwendige barrières van het lichaam doorbreken
                                              2. De adaptieve verworven immuniteit, die tussenbeide komt indien de natuurlijke aangeboren immuniteit niet werkt
                                              Het aangeboren immuunsysteem:
                                              De verdedigingslinie van het lichaam is de fysieke barrière die gevormd wordt door het oppervlak van de huid, de anti-bacteriële stoffen in het zweet en het taaie slijm dat wordt afgescheiden door de cellen in de wand van de lichaamsopeningen. Wanneer kiemen door deze barrière dringen, zet het organisme een complex mengsel van eiwitten (proteïnen) in, dat het complementsysteem wordt genoemd; en ook bloedcellen: de natural killers (natuurlijke doders) die de door het virus geïnfecteerde cellen hetkennen en doden door ze te bestoken met chemische stoffen; de ploynucleairen en macrofagen die de micro-organismen moeten vernietigen (men noemt dit fagocytaire cellen.


                                              De immuniteitsreactie. Een lymfocyt (geel) valt een
                                              door een virus geïnfecteerde cel (paars) aan en
                                              doodt ze door er chemische stoffen tegen te gebruiken

                                              De actieve cellen van de immuniteit:
                                              Dit zijn verschillende cellen die behoren tot de familie van de witte bloedlichaampjes. Deze cellen zijn wat men noemt immuuncompetent.


                                              B-lymfocyten:
                                              produceren grote hoeveelheden antilichamen (antistoffen). Onder invloed van oplosbare moleculen (cytokines) die de communicatie tussen de cellen onderhouden, veranderen ze in zogeheten plasmacellen (plasmocyten)

                                              T-Lymfocyten:
                                              men onderscheidt verschillende types:
                                              • T4 lymfocuten (helpercellen): coördineren de verschillende cellen die een rol spelen bij de immuunrespons
                                              • T8 lymfocyten: bevat 2 typen cellen: de cytotoxische cellen (die selectief de geïnfecteerde cellen vernietigen) en de T-suppressor-cellen (die de immuunrespons onder controle houden)
                                              Macrofagen: zij brengen de T-lymfocyten op de hoogte van de aanwezigheid van vreemde stoffen die moeten worden geëlimineerd en waarvoor de immuunrespons moet worden geactiveerd
                                              • Het adaptieve immuunsysteem: reageert op een welbepaalde manier op een lichaamsvreemde stof. Wanneer een vreemde stof het lichaam is binnengedrongen, worden de T-lymfocyten hiervan verwittigd. In eerste instantie neemt een cel, meestal een macrofaag, de vreemde stof in zich op, selecteer er bepaalde fragmenten uit en presenteert die dan op haar celmembraan. Daarna worden de T-helpercellen, die het antigeen herkennen, geactiveerd. Ze scheiden bepaalde moleculen af, de cytokines, die de aanmaak van de specifieke T-lymfocyten en B-lymfocyten van het antigeen stimuleren; bovendien laten de T-helpercellen hen weten welke specifieke immuunrespons er moet plaatsvinden: de productie van antilichamen (humorale immuunrespons) of de activering van cellen (cellulaire immuunrespons). Sommige lymfocyten vormen geheugencellen: indien in de toekomst een nieuwe infectie wordt veroorzaakt door hetzelfde antigeen zullen zij onmiddellijk de immuunrespons in werking stellen.
                                              • De humorale immuunrespons: hiervoor zijn de B-lymfocyten verantwoordelijk. Zij produceren grote hoeveelheden antilichamen (immunoglobulines) tegen de toxines of de micro-organismen. De antilichamen verspreiden zich via het bloed, de weefsels en de slijmen. Ze neutraliseren de toxines, beletten dat nieuwe micro-organismen een infectie veroorzaken en stimuleren de fagocytaire celeen die de besmettelijke stoffen zullen vangen en vernietigen
                                              • Cellulaire immuunrespons: hierbij komen ofwel T-lymfocyten (cytotoxische T-cellen) tussenbeide die de door het virus geïnfecteerde cellen vernietigen, ofwel macrofagen met een verhoogde capaciteit om micro-organismen te elimineren. Deze 2 celtypes zijn ontvankelijk voor de cytokines die door de T-helpercellen worden geproduceerd en die hen toelaten om deze reactieve eigenschappen te verwerven
                                              Histocompatibiliteit:
                                              In 1958 ontdekte Jean Dausset, een Franse arts, dat op de witte bloedlichaampjes en op alle cellen met een kern, antigenen voorkomen die sterk variëren van persoon tot persoon: dat zijn de antigenen van de histocompatibiliteit. De genen die het ontstaan van deze antigenen controleren, bevinden zich op chromosoom 6 en staan bekend onder de naam Major Histocompatibility Complex (MHC) of HLA-systeem (Human Leucocyte Antigens). Of een transplantatie slaagt of niet hangt grotendeels af van dit systeem: hoe meer de antigenen die door het HLA-systeem worden gevormd verschillen tussen donor en ontvanger, hoe sterker de afstotingsverschijnselen zullen zijn.


                                              Zie ook:
                                              Het immuunsysteem is het geheel van organen, cellen en stoffen die het lichaam verdedigen tegen alle micro-organismen (bacteriën, virussen, microscopische schimmels) die het zouden kunnen infecteren.

                                              Immunologie is de biologische en medische wetenschap die zich specialiseert in het bestuderen van de afweermechanismen van het lichaam tegen ziektekiemen en van de ontregeling van deze mechanismen. Aan de basis ervan liggen verschillende vaststellingen: elk levend wezen herkent en verdraagt hetgeen hem eigen is, maar herkent en stoot hetgeen hem vreemd is af; de herkenning, het verdragen en het afstoten vloeien voort uit complexe mechanismen waarbij organen (thymus, beenmerg), cellen (lymfocyten, macrofagen) en moleculen (cytokinen, antilichamen) betrokken zijn.


                                              Het immuunsysteem bestaat uit specifieke cellen, het beenmerg dat die cellen produceert, de organen waarin ze zich bevinden (thymus, lymfeklieren, milt, lymfeweefsel van het verteringskanaal en bloedkanaal) en ook uit de moleculen die door deze cellen worden geproduceerd. Het organisme kan elke vreemde stof, het zogenaamde antigeen, herkennen en aanvallen dankzij een mechanisme dat immuunrespons wordt genoemd. Wanneer een vreemde stof het lichaam binnendringt, komen de cellen van het immuunsysteem in actie en vernietigen het of vormen er een antilichaam tegen. Er zijn 2 fasen in dit proces:

                                              1. De natuurlijke aangeboren immuniteit die het doordringen van kiemen verhindert en hen aanvalt indien ze de uitwendige barrières van het lichaam doorbreken
                                              2. De adaptieve verworven immuniteit, die tussenbeide komt indien de natuurlijke aangeboren immuniteit niet werkt
                                              Het aangeboren immuunsysteem:
                                              De verdedigingslinie van het lichaam is de fysieke barrière die gevormd wordt door het oppervlak van de huid, de anti-bacteriële stoffen in het zweet en het taaie slijm dat wordt afgescheiden door de cellen in de wand van de lichaamsopeningen. Wanneer kiemen door deze barrière dringen, zet het organisme een complex mengsel van eiwitten (proteïnen) in, dat het complementsysteem wordt genoemd; en ook bloedcellen: de natural killers (natuurlijke doders) die de door het virus geïnfecteerde cellen hetkennen en doden door ze te bestoken met chemische stoffen; de ploynucleairen en macrofagen die de micro-organismen moeten vernietigen (men noemt dit fagocytaire cellen.


                                              De immuniteitsreactie. Een lymfocyt (geel) valt een
                                              door een virus geïnfecteerde cel (paars) aan en
                                              doodt ze door er chemische stoffen tegen te gebruiken

                                              De actieve cellen van de immuniteit:
                                              Dit zijn verschillende cellen die behoren tot de familie van de witte bloedlichaampjes. Deze cellen zijn wat men noemt immuuncompetent.


                                              B-lymfocyten:
                                              produceren grote hoeveelheden antilichamen (antistoffen). Onder invloed van oplosbare moleculen (cytokines) die de communicatie tussen de cellen onderhouden, veranderen ze in zogeheten plasmacellen (plasmocyten)

                                              T-Lymfocyten:
                                              men onderscheidt verschillende types:
                                              • T4 lymfocuten (helpercellen): coördineren de verschillende cellen die een rol spelen bij de immuunrespons
                                              • T8 lymfocyten: bevat 2 typen cellen: de cytotoxische cellen (die selectief de geïnfecteerde cellen vernietigen) en de T-suppressor-cellen (die de immuunrespons onder controle houden)
                                              Macrofagen: zij brengen de T-lymfocyten op de hoogte van de aanwezigheid van vreemde stoffen die moeten worden geëlimineerd en waarvoor de immuunrespons moet worden geactiveerd
                                              • Het adaptieve immuunsysteem: reageert op een welbepaalde manier op een lichaamsvreemde stof. Wanneer een vreemde stof het lichaam is binnengedrongen, worden de T-lymfocyten hiervan verwittigd. In eerste instantie neemt een cel, meestal een macrofaag, de vreemde stof in zich op, selecteer er bepaalde fragmenten uit en presenteert die dan op haar celmembraan. Daarna worden de T-helpercellen, die het antigeen herkennen, geactiveerd. Ze scheiden bepaalde moleculen af, de cytokines, die de aanmaak van de specifieke T-lymfocyten en B-lymfocyten van het antigeen stimuleren; bovendien laten de T-helpercellen hen weten welke specifieke immuunrespons er moet plaatsvinden: de productie van antilichamen (humorale immuunrespons) of de activering van cellen (cellulaire immuunrespons). Sommige lymfocyten vormen geheugencellen: indien in de toekomst een nieuwe infectie wordt veroorzaakt door hetzelfde antigeen zullen zij onmiddellijk de immuunrespons in werking stellen.
                                              • De humorale immuunrespons: hiervoor zijn de B-lymfocyten verantwoordelijk. Zij produceren grote hoeveelheden antilichamen (immunoglobulines) tegen de toxines of de micro-organismen. De antilichamen verspreiden zich via het bloed, de weefsels en de slijmen. Ze neutraliseren de toxines, beletten dat nieuwe micro-organismen een infectie veroorzaken en stimuleren de fagocytaire celeen die de besmettelijke stoffen zullen vangen en vernietigen
                                              • Cellulaire immuunrespons: hierbij komen ofwel T-lymfocyten (cytotoxische T-cellen) tussenbeide die de door het virus geïnfecteerde cellen vernietigen, ofwel macrofagen met een verhoogde capaciteit om micro-organismen te elimineren. Deze 2 celtypes zijn ontvankelijk voor de cytokines die door de T-helpercellen worden geproduceerd en die hen toelaten om deze reactieve eigenschappen te verwerven
                                              Histocompatibiliteit:
                                              In 1958 ontdekte Jean Dausset, een Franse arts, dat op de witte bloedlichaampjes en op alle cellen met een kern, antigenen voorkomen die sterk variëren van persoon tot persoon: dat zijn de antigenen van de histocompatibiliteit. De genen die het ontstaan van deze antigenen controleren, bevinden zich op chromosoom 6 en staan bekend onder de naam Major Histocompatibility Complex (MHC) of HLA-systeem (Human Leucocyte Antigens). Of een transplantatie slaagt of niet hangt grotendeels af van dit systeem: hoe meer de antigenen die door het HLA-systeem worden gevormd verschillen tussen donor en ontvanger, hoe sterker de afstotingsverschijnselen zullen zijn.


                                              Zie ook:
                                              reade more... Résuméabuiyad